Internationale Spectator 9 – 2015 (jrg. 69) – Item 2 van 13

COLUMN

Na de aanslagen in Parijs

Bibi van Ginkel

Eerst even de open deuren: Ja, een dergelijke aanslag kan ook in Nederland gebeuren. Nee, honderd procent veiligheid is niet te garanderen. Ja, het is goed mogelijk dat inlichtingendiensten iemand in de gaten houden, en dat ze dit toch niet zien aankomen. En nee, een duidelijk profiel van een gewelddadig extremist bestaat niet. Nu we dat gehad hebben, is er ruimte voor de nuance. Het probleem is complex, dus is het antwoord dat ook en biedt ook deze column te weinig ruimte om aan alle nuances recht te doen. Evengoed een poging aan de hand van twee vragen:

Wat weten we wel over radicalisering?

Onderzoek naar processen van radicalisering en naar de motivaties van individuen die besluiten af te reizen naar Syrië of Irak, is lastig. Om met zekerheid conclusies over dergelijke processen en onderliggende redenen te trekken, heb je veel gegevens nodig, en die zijn bijzonder lastig te verkrijgen. Om te beginnen is er te weinig geld voor onderzoek hiernaar. Ten tweede lukt het slechts een enkele onderzoeker om bij enkele individuen een interview af te nemen en naar zijn/haar beweegredenen te vragen. Dit heeft ook te maken met de vertrouwensband die eerst opgebouwd moet worden voordat een onderzoeker dergelijke gevoelige informatie toevertrouwd krijgt, of voordat een onderzoeker voldoende is toegelaten tot een groep om deze te kunnen observeren.

Push- en pull-factoren

Wat we wél weten, levert vooral een verklaring op voor de keuzes van die ene persoon, en zegt nog steeds weinig over de keuze van de rest. Wat weten we dan wel? We weten dat ieder radicaliseringsproces een individueel en uniek proces is. Wat bij de één een rol speelt, hoeft geen enkele invloed te hebben op een ander. We weten tevens dat bepaalde push- en pull-factoren een rol kunnen spelen, en in zekere zin kunnen verklaren waarom iemand vatbaarder is voor bepaalde invloeden dan anderen.

Bij push-factoren gaat het om sociale, economische, politieke en culturele omstandigheden, alsmede om percepties van marginalisatie en discriminatie. Hiertoe kunnen ook persoonlijke omstandigheden een rol spelen, zoals de afwezigheid van een vader in het gezin, een crimineel verleden of een geschiedenis met psychische en identiteitsproblemen. Een algeheel gevoel van uitsluiting en zinloosheid van het bestaan kan een persoon ertoe drijven op zoek te gaan naar zingeving en het gevoel een daad te willen stellen.

Ieder radicaliserings­proces is een individueel en uniek proces

Het kan dat het aansluiten bij een organisatie die zwart-wit denkt, de maatschappij de schuld geeft en bovendien het gevoel geeft ergens bij te horen en aan verzet bij te dragen, het antwoord biedt aan dergelijke jongeren. Onvrede over de eigen positie in de maatschappij kan een rol spelen, maar evengoed kan de associatie met broeders en zusters elders en het ‘onrecht’ dat hun wordt aangedaan doorslaggevend zijn.

De dubbele moraal van westerse mogendheden en de onvrede over de buitenlandse politiek die gevoerd wordt kan bovendien iets zijn waarin sympathisanten elkaar in internationale netwerken vinden. De extremistische interpretatie van de Islam zal in het ene geval de originele drijfveer zijn, en in het andere geval slechts het sausje wat er overheen wordt gegoten en de legitimatie van handelen meegeeft.

De pull-factoren bieden deels een remedie tegen het algemene gevoel van marginalisatie, wanneer hier zingeving in gevonden wordt. Het behoren tot het ‘winning team’ biedt tevens een ‘welkome’ afwisseling op het gevoel altijd aan het kortste eind te trekken. Groepsdruk kan echter ook een rol spelen, en verder doen ronselaars en haatpredikers hun werk om jongeren voor hun zaak te winnen.

De rol van het internet wordt vaak groter gemaakt dan het is. Ja, het speelt een rol door de aanwezigheid van informatie en instructies, en de contacten die gelegd kunnen worden. Zelden echter begint een radicaliseringsproces enkel en alleen doordat iemand toevallig tijdens het surfen op een radicale site terecht komt. Wie geïnteresseerd is, gaat op zoek naar informatie en zoekt naar bevestiging van zijn of haar ideeën.

Cameron en Hollande na de aanslagen in Parijs

De Britse premier Cameron naast de Franse president Hollande voor het Bataclan-theater tien dagen na de aanslagen in Parijs. Source: Flickr.com / Number10

Wat weten we over effectief beleid?

Direct na dergelijke afschuwelijke aanslagen die in onze beleving wel erg dichtbij komen (Parijs is nou eenmaal dichterbij dan Beiroet of Tunis), schieten politici bijna altijd in een kramp. “Er is meer en strenger beleid nodig. En veiligheid gaat nou eenmaal boven vrijheid.” De geschiedenis leert ons echter dat in deze stressvolle situaties zelden de beste besluiten worden genomen. Angst is nou eenmaal een slechte raadgever. De maatregelen die na 9/11 werden genomen liggen nog vers in ons geheugen, alsmede de zeer ondermijnende effecten van enkele genomen maatregelen die de lange termijn-effectiviteit van de bestrijding van terrorisme en gewelddadig extremisme moeten garanderen.

Bovendien is inmiddels erkend dat mensenrechtenschendingen een van de drijvende factoren van radicalisering kunnen zijn, en in ieder geval koren op de molen zijn van de propagandamachine van de terreurorganisaties. Uit onderzoek blijkt tevens dat afschrikking als strategie niet op dezelfde manier werkt tegen (potentiële) terroristen als tegen bijvoorbeeld gewone criminele of vijandige mogendheden.[1]

Meersporenbeleid

Een effectief beleid is alomvattend, multidisciplinair, multi-stakeholder en kent een lange-termijnstrategie. Tot het meersporenbeleid kan ook een militair antwoord behoren. Dit heeft echter zelden (slechts in 7% van de gevallen) tot het verslaan van een terreurorganisatie geleid als het enkel uit militair optreden bestond. Na de militaire interventie dient er immers een lange-termijnplan te liggen over hoe men nu verder moet in de regio, en hiervoor dient brede internationale steun te zijn.

De sleutelfiguren in de maatschappij die direct in contact staan met jongeren en de eerste signalen kunnen opvangen, vormen een niet te veronacht­zamen categorie

Ook binnen Europa of in Nederland dient men op meerdere trajecten in te zetten, en met meerdere actoren (zowel overheid als civil society) samen te werken. Betere informatie-uitwisseling tussen inlichtingen- en opsporingsdiensten is zeker van belang, maar om dit structureel mogelijk te maken moeten er afspraken worden gemaakt. Onafhankelijk toezicht moet worden gegarandeerd om er zeker van te zijn dat de diensten binnen hun bevoegdheden blijven opereren en dat bijvoorbeeld beginselen van een eerlijk proces gerespecteerd worden.[2]

Een minstens even belangrijke bron van informatie inzake radicalisering wordt overigens geleverd door wijkagenten, onderwijzers, buurtwerkers, reclasseringsambtenaren, imams, vrienden en ouders. De sleutelfiguren in de maatschappij die direct in contact staan met jongeren en de eerste signalen kunnen opvangen, en bovendien een vertrouwenspositie hebben en daardoor ‘geloofwaardig’ zijn als boodschappers van een tegengeluid, vormen een categorie die niet veronachtzaamd mag worden.

Verder komt het aan op een nauw samenspel van veiligheidsbeleid, justitiebeleid en preventiebeleid. Het is balanceren om de juiste mix in de gaten te houden en op een juiste wijze te communiceren over het beleid. Vooral met betrekking tot dat laatste gaat het nog wel eens mis. Politici hebben de neiging te doen alsof ze zich richten tot de (potentiële) terroristen, terwijl ze enkel voor eigen Bühne preken. Hun boodschap wordt niet ontvangen door de risicogroepen of werkt zelfs averechts.

Communicatie

Een goed communicatiebeleid speelt daarom een belangrijke rol en behoort in dienst te staan van beleidsdoelstellingen. Willen we jongeren overtuigen om op hun schreden terug te keren, dan is harde taal die enkel wijst op vervolging of het afnemen van hun nationaliteit niet effectief. Dat wil niet zeggen dat deze maatregelen niet een rol kunnen spelen in het meersporenbeleid, maar door de presentatie overschaduwt het de opties van rehabilitatie, re-integratie en medisch-psychische behandeling die ook voorhanden zijn als beleidsopties, en waarvan bovendien een motiverend effect richting sociale kring kan uitgaan om personen te overtuigen terug te keren.

Tot slot nog een open deur: voorkomen is beter dan genezen. Op de lange termijn valt de meeste winst te behalen uit effectief preventiebeleid. Lastig is echter dat de exacte effectiviteit van de verschillende onderdelen van preventief beleid ten opzichte van het tegengaan van terrorisme moeilijk is vast te stellen. Preventief beleid dient de drijfveren van radicalisering weg te nemen, en dient te voorkomen dat er een voedingsbodem ontstaat.

Eerder gaf ik echter al aan dat er niet één recept voor radicalisering bestaat, maar dat we enkel factoren kunnen bepalen die de kans op radicalisering vergroten. Door die factoren aan te pakken met preventief beleid, kun je wellicht wel werkloosheid onder jongeren terugbrengen of discriminatie tegengaan, maar dat is nog geen garantie dat daarmee terrorisme volledig wordt bestreden. Dat deze garantie er niet is, is echter niet een reden om het dan maar achterwege te laten.

Noten

Zie Frans-Paul van der Putten, Minke Meijnders & Jan Rood, ‘Afschrikking als veiligheidsconcept tegen niet-traditionele dreigingen’, verdiepingsstudie van de Clingendael Monitor 2015.
Zie mijn ICCT-publicatie, ‘Towards the Intelligent Use of Intelligence: Quis Custodiet ipsos Custodes?’, 30 augustus 2012.