Internationale Spectator 8 – 2015 (jrg. 69) – Item 2 van 19

ARTIKEL

Een jaar strijd tegen Islamitische Staat: de balans

Dick Zandee

Nederland neemt sinds september 2014 deel aan de strijd van de internationale coalitie tegen Islamitische Staat. Een Kamermeerderheid heeft ingestemd met verlenging van de missie tot oktober 2016. Het plan van de internationale coalitie voorziet in het stoppen, terugdringen en uiteindelijk verslaan van het kalifaat. Waar in deze stappenreeks bevindt de campagne zich na een jaar en wat zijn de vooruitzichten?

“This will not be quick. This is a long-term campaign.” Deze woorden sprak president Obama tijdens zijn toespraak over de voortgang van de strijd in de zomer van 2015, een jaar na aanvang van de luchtcampagne tegen Islamitische Staat (IS). Hoewel de Amerikaanse president ook in augustus 2014 duidde op het langdurige karakter van de anti-IS-campagne, is het citaat veelzeggend. De internationale coalitie van 60 landen heeft minder bereikt dan verwacht. IS heeft gebieden verloren – in Irak en in Syrië – maar is er in geslaagd elders nieuw terrein te veroveren. Het kalifaat blijft voldoende aantrekkingskracht uitoefenen op foreign fighters. Het heeft nu filialen in Afghanistan, Egypte, Libië en Nigeria.

Dit artikel[1] richt allereerst de blik op IS: wat voor staat is Islamitische Staat; hoe voert het kalifaat de gewapende strijd; wat zijn de vooruitzichten? Daarna volgt een analyse van de resultaten van de campagne van de internationale coalitie. Tot slot richt de focus zich op de toekomst tegen de achtergrond van de toenemende complexiteit van het conflict.

De staat van IS

Het onderscheid tussen statelijke en niet-statelijke actoren is met de opkomst van Islamitische Staat verstoord. Enerzijds heeft IS met de instelling van het kalifaat kenmerken van een staat, zoals centraal en lokaal bestuur, ‘rechtbanken’ en onderwijs. Er worden belastingen geheven. Het kalifaat omvat grondgebied. De facto is IS een staat. Anderzijds kenmerkt IS zich als een niet-statelijke terreurgroep die geen middel schuwt in de extreem-islamitische strijd. Dit gaat gepaard met uiterst vernuftig gebruik van het internet en de sociale media.

Een hybride staat

Het kalifaat is te omschrijven als een ‘hybride staat’. Deze semi-staat heeft inkomsten nodig voor de gewapende strijd, maar ook voor betaling van salarissen van personeel in de publieke sector, voor herstel en onderhoud van infrastructuur, alsmede voor sociale zorg. De inkomstenbronnen lopen uiteen van belastingheffing (douane, doortocht, bedrijven) tot illegale verkoop van antiquiteiten, opbrengsten van gijzelneming en financiële steun van buiten het kalifaat. Handel in olie(producten) leverde aanvankelijk veel geld op, geschat op enige miljoenen dollars per week. Daling van de olieprijzen op de wereldmarkt – bij illegale verkoop ligt de prijs uiteraard nog lager – en de Koerdische verovering van doorvoersteden nabij de Turkse grens, hebben waarschijnlijk geleid tot vermindering van deze inkomsten. Vooralsnog lijkt het Kalifaat in staat de geschatte jaarlijkse uitgaven van ongeveer $ 2 miljard te financieren.

Het kalifaat is in staat gebleken de verliezen op te vangen met nieuwe rekruten

Een hybride oorlog

In militaire zin voert IS een ‘hybride’ oorlog, waarbij traditionele territoriale verovering en niet-conventionele of irreguliere strijdmethoden worden gecombineerd. In Irak (Mosul Dam, Tikrit) en Syrië (Kobane, Tal Abyad) heeft het kalifaat terrein moeten prijsgeven. Anderzijds bewees IS met de verovering van Ramadi, hoofdstad van de Irakese provincie Anbar, en Palmyra in Centraal-Syrië in staat te zijn succesvolle verrassingsaanvallen uit te voeren. Het grondgebied onder controle van het kalifaat is verminderd aan de uiterste oostelijke en noordelijke randen, maar elders uitgebreid. Omdat grote gebieden uit zand en stenen bestaan, is lastig vast te stellen of het IS-territoir in vierkante kilometers groter of kleiner is geworden. In essentie gaat het om bezit van steden en dorpen; daarbij valt de plus-min-rekening ongeveer gelijk uit.

De IS-strijdmacht

Britse en Amerikaanse experts benadrukken het planning- en aanpassingsvermogen van de IS-strijdmacht. Soennitische militairen uit de voormalige Ba’ath Partij, overgelopen naar IS vanuit de door de sji’iten gedomineerde krijgsmacht van het post-Saddam Irak, spelen hierbij een belangrijke rol. IS wijkt af van al-Qaida of andere pure terreurbewegingen. Het kalifaat is militair georganiseerd en gestructureerd. Schattingen over de sterkte van de strijdmacht van IS lopen uiteen van 20.000 tot 100.000.

Volgens de CIA bestaat de hard core thans uit 30.000 à 40.000 strijders. Medio 2014 noemde de CIA hetzelfde getal. Het kalifaat is dus in staat gebleken de verliezen – volgens Washington zijn ongeveer 10.000 IS-strijders omgekomen – op te vangen met nieuwe rekruten. Het grootste deel van de foreign fighters is overigens afkomstig uit islamitische landen als Tunesië, Saoedi-Arabië en Jordanië; slechts negentien procent van het totale aantal buitenlandse IS-strijders komt uit Europa.

De omvang van het grondgebied en de sterkte van IS zijn ruwweg onveranderd na een jaar strijd. Wellicht nog belangrijker is het proactieve vermogen van IS. Met gebruik van elementen als strategische verrassing, snelle verplaatsing van strijders, intimidatievideo’s en terreurmethodes zoals autobommen en publieke executies slaagt het kalifaat er vooralsnog in de internationale coalitie ‘vooruit’ te blijven en een schrikbeeld te schetsen voor aanvallende grondtroepen.

Gevechtsvliegtuigen vertrekken richting Syrië

Gevechtsvliegtuigen vertrekken richting Syrië vanaf het vliegdekschip de USS Carl Vinson in de Arabische Golf in april 2015. Foto: U.S. Navy

De strijd tegen IS

De internationale coalitie onder leiding van de Verenigde Staten volgt een vijf-sporenbeleid, dat bestaat uit: (1) de militaire campagne; (2) aanpak van de foreign terrorist fighters; (3) stoppen van financieringstromen; (4) het delegitimeren van IS; en (5) stabilisatie van bevrijde gebieden. Dit artikel richt zich vooral op de analyse van het eerste spoor, maar het is duidelijk dat met de sporen 2 t/m 5 tot nog toe weinig succes is geboekt. Uiteraard hangt dit nauw samen met het gebrek aan voortgang op het militaire terrein, nodig om voorwaarden te scheppen voor de uitvoering van andere sporen.

Luchtaanvallen

Het militaire spoor kent twee elementen, namelijk luchtaanvallen en training. De Verenigde Staten hebben een breed samengestelde coalitie van westerse en Arabische landen (zoals Jordanië, Saoedi-Arabië en Bahrein) opgebouwd voor het bombarderen van IS-doelen. Toch domineren de Verenigde Staten: 68 procent van de luchtaanvallen in Irak en 95 procent in Syrië zijn uitgevoerd door de Amerikanen.

In de luchtcampagne lag het accent aanvankelijk op vaste doelen, zoals hoofdkwartieren, verbindingsstations, opslagplaatsen en andere infrastructuur van IS. Naarmate dergelijke doelen ‘op’ raakten en vooral de Koerdische Peshmerga de strijd met IS aangingen, is het accent verschoven naar close air support (ondersteuning van grondtroepen). In totaal zijn tot medio augustus 2015 meer dan 6000 luchtaanvallen uitgevoerd, waarvan ongeveer 2200 boven Syrisch grondgebied. De kosten bedragen voor de Amerikanen bijna 10 miljoen dollar per dag. Nederland zou na de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk de meeste luchtaanvallen uitvoeren.

De omvang van het grondgebied en de sterkte van IS zijn ruwweg onveranderd na een jaar strijd

Training

Training van Irakese en Koerdische militairen vindt plaats op vijf locaties. Slechts 17 landen zijn actief in training- en opleidingsactiviteiten. Ook hier leveren de Verenigde Staten met ongeveer 3.550 militaire trainers in Irak de grootste bijdrage. In een jaar tijd hebben de Amerikanen ongeveer 11.000 Irakese en Koerdische militairen getraind. Eind 2015 zou dit aantal 24.000 moeten bedragen, maar de haalbaarheid van deze doelstelling valt te betwijfelen. Daarnaast hebben 1.200 militairen van coalitiegenoten, waaronder Nederland, onder meer 2.500 Peshmerga-strijders getraind.

De getallen lijken hoog, maar blijven beperkt, afgezet tegen de geschatte sterkte van IS (30 tot 40.000). Ook is de vraag of alle getrainde troepen de geschikte bewapening hebben en werkelijk inzetbaar zijn voor een grondoffensief. In ieder geval heeft de aanval op Mosul – aangekondigd in het voorjaar van 2015 – niet plaatsgevonden, onder meer omdat het speciaal daartoe opgezette assault trainingprogramma van de Verenigde Staten is mislukt. Het Irakese leger heeft op 12 juli het tegenoffensief ingezet om Ramadi te heroveren. De stad is nog steeds in handen van IS.

Voor de strijd in Syrië is de training tot nog toe een flop. De Amerikanen wilden 3.000 strijders van het Syrische Vrije Leger opleiden. Het daadwerkelijke aantal bedroeg 54, die op een enkeling na bij de eerste gewapende confrontatie met de tegenstander zijn omgekomen of gevangenen zijn gemaakt.

Pover resultaat

Na een jaar luchtaanvallen en training is het resultaat pover. Van de drie stappen in de anti-IS-strijd (stoppen, terugdringen, vernietigen) is de eerste fase grotendeels gelukt. Luchtaanvallen hebben daarbij het verschil gemaakt. Tegenaanvallen op de grond zijn echter beperkt gebleven en zijn voornamelijk uitgevoerd door de Peshmerga om Koerdisch gebied in Irak en Syrië terug te veroveren. Van enige offensieve slagkracht van het Irakese leger is weinig gebleken, terwijl die inzet doorslaggevend is voor het terugdringen van IS richting de Syrische grens. In Syrië zelf heeft het kalifaat – ondanks de Koerdische successen langs de grens met Turkije – terrein veroverd in de richting van Damascus.

De kritiek in de Verenigde Staten neemt dan ook toe. De commandant van de mariniers, generaal Robert Neller, sprak afgelopen zomer over een patstelling. Generaal Raymond Odierno, tot augutus 2015 bevelhebber van het Amerikaanse leger, meende dat de strijd “een probleem van tenminste tien jaar” ging worden. Op Capitol Hill zijn nog negatievere geluiden te vernemen. Zo oordeelde senator John McCain dat IS aan de winnende hand is. De vraag is hoe lang de long-term campaign van president Obama is vol te houden – militair, maar bovenal politiek.

De toenemende complexiteit

De strijd tegen IS leek bij aanvang beperkt te blijven tot de strijd van een internationale coalitie tegen een eenduidige vijand. Een jaar later is de campagne niet meer los te zien van andere factoren die de effectiviteit van de interventie mede bepalen. De drie belangrijkste factoren zijn: de soennitisch-sji’itische verdeeldheid, de betrokkenheid van Turkije en de bemoeienis van Rusland.

In Irak en Syrië – beide met soennitische en sji’itische groepen in hun bevolking – streven Arabische landen om invloed. Het soennitische kamp, geleid door Saoedi-Arabië, botst op het sji’itische kamp onder leiding van Iran. Dit compliceert de strijd tegen IS, want het soennitische kamp wil niet dat terugdringing van het kalifaat netto winst oplevert voor de sji’itische invloed. De steun van Teheran aan sji’itische milities in Irak en Hezbollah-strijders in Syrië is een doorn in het oog van Riyad. Voor Saoedi-Arabië blijft verwijdering van de Syrische president Assad – bondgenoot van Teheran – de eerste prioriteit, niet de vernietiging van IS.

Jacob Zuma

Een Koerdische YPG-strijder in augustus 2015. Foto: Flickr / Kurdishstruggle

Ook Turkije, in 2015 toegetreden tot de anti-IS-coalitie, heeft andere prioriteiten. Het gebruikt de anti-IS-campagne bovenal voor de gewapende aanpak van radicale Koerdische bewegingen als de PKK (in Irak) en de YPG (in Syrië). De deal tussen Washington (toestaan dat Turkije PKK-doelen aanvalt) en Ankara (toestaan dat de Amerikanen gebruik kunnen maken van luchtbases in Turkije en eigen deelname aan de strijd tegen IS) levert op korte termijn voor beide landen voordelen op. Maar naarmate het gewapende treffen tussen Turkije en de radicale Koerdische bewegingen de overhand krijgt, kan IS de profiterende derde partij te worden.

Ten slotte is de factor Rusland van groot belang geworden. Moskou heeft zich nadrukkelijk in het Syrische conflict gemengd, vooral toen het kerngebied van het regime-Assad onder druk kwam te staan van oppositionele groeperingen. De kuststreek, waar havenstad Tartous de Russische vloot permanente aanwezigheid in de Middellandse Zee garandeert, moet in handen blijven van het regime in Damascus. Rusland heeft zich gewapenderwijs gemengd in de strijd – formeel tegen IS, feitelijk ter verdediging van het regime-Assad.

Hoe verder?

Vernietiging van het Kalifaat ligt op afzienbare termijn niet in het verschiet. Het Irakese leger blijft een zwakke factor en de Koerden zullen hun aanvallen beperken tot herstel van hun eigen invloedsgebied. Syrië valt ruwweg in drie gedeelten uiteen: het Assad-regime beheerst Damascus en de kuststreek, IS het centrum en het Oosten, terwijl een allegaartje van Koerdische strijders, al-Nusra-extremisten en Vrije Syriërs het Noorden controleren. Het is onwaarschijnlijk dat IS als kalifaat (territoriaal) op afzienbare termijn vernietigd kan worden zonder een grootschalige internationale grondoperatie, die zou kunnen beginnen in Irak. De Amerikanen lijken vooralsnog hiertoe niet bereid.

Het is dus wachten totdat Koerden en het Irakese leger in staat zullen zijn – met luchtsteun van de internationale coalitie – in gecoördineerde grondoffensieven IS terug te dringen. Wat Syrië betreft is de militaire situatie veel complexer, door de uiteenlopende politieke agenda’s van vooral de Verenigde Staten en Rusland – tegen versus voor instandhouding van het regime-Assad. Het gezamenlijke doel – de militaire aanpak van IS – kan alleen slagen wanneer Washington en Moskou hun onenigheid over het politieke doel terzijde schuiven, in ieder geval tijdelijk.

Dit mag onverteerbaar zijn vanuit het westerse standpunt over democratie en mensenrechten, maar uit overwegingen van realpolitik lijkt er voorlopig geen andere keuze voorhanden. Wanneer Rusland en de VS tezamen – met betrokkenheid van regionale sleutellanden als Iran, Saoedi-Arabië en Turkije – een politieke strategie opstellen om het Syrische conflict tot een eind te brengen, dan lijkt vrede een kans te gaan krijgen. Daarmee ontstaat ook de voorwaarde om IS in zijn kerngebied te vernietigen – een doel wat met voortgezette luchtaanvallen en halfslachtige grondoperaties in elk geval onhaalbaar is.

Noten

De auteur dankt generaal-majoor der mariniers b.d. Kees Homan voor zijn bijdrage aan het artikel dat is afgesloten op 1 oktober 2015.