Digitaal gaan: zwemmen in een zee van overvloed
Opinie

Digitaal gaan: zwemmen in een zee van overvloed

22 Apr 2015 - 13:02
Photo: Shutterstock
Terug naar archief
Author(s):

Digitaal gaan: zwemmen in een zee van overvloed

Een paar jaar geleden, vier om precies te zijn, kocht ik bij De Slegte in Den Haag – toen nog een zelfstandige onderneming en op het eigen vertrouwde adres in de Spuistraat – voor zegge 29 euro en nog wat The Complete New Yorker. Helemaal sluitend was het aanbod niet, desondanks al indrukwekkend genoeg. Het was namelijk niet compleet, maar bevatte wel alle tachtig jaargangen van het tijdschrift, vanaf het begin in 1925 tot aan 2005, met de fameuze cartoons en de advertenties opgeslagen op 8 cd-roms. Op het eerste schijfje stond ook nog een grondig archief met de namen van auteurs en onderwerpen die de zoektocht door die tachtig jaren met 4109 nummers en een half miljoen pagina’s aanzienlijk moest vergemakkelijken.

Wat The New Yorker allemaal had te zeggen over de Tweede Wereldoorlog, over Duke Ellington, Winston Churchill, Citizen Kane, over de uitvinding van de televisie, de Koude Oorlog, baseball, de landing op de maan, Willem de Kooning, Madonna, 9/11 en, ja, het internet – het was allemaal te vinden. Maar voor alle zekerheid was er toch nog maar een gewoon papieren boek bij gedaan met hoogtepunten uit die tachtig jaar, veel aantrekkelijk illustratiemateriaal ook nog.

Kortom, een hebbedingetje in het kwadraat. Het was dan ook razendsnel uitverkocht. Hoofdredacteur David Remnick schreef in dat boek een inleiding. Daarin zei hij dat sinds de introductie van digitale technologie en internet steeds meer lezers van het blad klaagden dat oude jaargangen alleen maar in zeer goed uitgeruste bibliotheken te vinden waren dan wel op microfilms die slechts via onhandige installaties ter grootte van een kloeke wasmachine tot besneeuwd of vaag leven waren te wekken. Maar nu, om Remnicks lange verhaal kort te maken, waren er die 8 cd-roms.

We zijn vier jaar verder. Maak ik nu koortsig gebruik van deze digitale schat, verschaft door één van door de gezaghebbende intelligentsia in Amerika en daarbuiten meest gelezen tijdschriften? Nee, dat doe ik niet. Het is te veel allemaal. Een mens voelt zich verlaten in de zee van overvloed. Hij probeer het keer op keer. Telkens zwemt hij ijlings naar de oever.

Er bestaat hier en daar ook wat rustiger vaarwater in wat langzamerhand op het digitale universum gaat lijken. Wie 15 euro per jaar over heeft voor een lidmaatschap van de Koninklijke Bibliotheek kan om niet digitaal The New York Review of Books lezen. Het vereist enige vindingrijkheid, overmatig klantvriendelijk is de site van Nederlands grootste bibliotheek nog niet, maar de aanhouder wint en al doende leert men. Zo nam ik tussen kerst en nieuwjaar reeds kennis van het nummer van 8 januari 2015. Alles heerlijk op papier, maar dan wel op het brede scherm op mijn laptop, kort voor de aanschaf van die bijna complete New Yorker, aangeschaft in een populaire supermarkt. Ook al weer een koopje.

In dat jongste nummer van de New York Review of Books reageert Tim Parks, de Britse romanschrijver, toevallig op een eerder stuk onder de titel ‘How can we read better?’ Parks had daarbij de tip gegeven met een pen in de hand te lezen om meteen bijzondere passages te markeren. Een lawine aan e-mails (!) van lezers was zijn deel. Leg eens uit, hoe je én een roman leest én aantekeningen maakt, was de teneur. Opvallend daarbij vond ik dat niemand zich daarbij extra het hoofd brak over het probleem als er digitaal gelezen werd. Nog meer dan bij bellettrie lijkt me bij wetenschappelijke non-fictie een potlood, overdrachtelijk of niet, geboden voor in de marge. Maar hoe moet dat digitaal?

Cyberoorlogen en publiek bewustzijn

Met internet lijkt het of het er altijd is geweest. Voor de jongste generaties is dat ook zo. Voor hen is het net als met het weer. Je kunt er niet voor of tegen zijn: het is er nu eenmaal. Maar in 1998 waren er nog maar 150 miljoen geregelde gebruikers van het web. Dat zijn er inmiddels 3 miljard geworden en vooral mensen uit de digitale technologie voorspellen dat dit aantal behoudens politieke tegenwind met een paar jaar gaat groeien tot 7 miljard. Let daarbij op dat in den beginne en lang daarna het vooral de techneuten waren die de trajecten uitstippelden en voor de wegwijzers zorgden. De politiek ging zich er pas later mee bemoeien. Cyberoorlogen zoals tussen de Verenigde Staten en Noord-Korea zijn van recente datum, pas nadat het internet wereldwijd onderdeel is gaan uitmaken van  het publieke bewustzijn. Internet als primaire levensbehoefte, net als elektriciteit, bijna zelfs als water. Als overheden internet gaan afsluiten of beperken, zoals in datzelfde Noord-Korea, China, Turkije of Iran, dan komen ze bijna aan de lucht die ingeademd wordt.

Over het uitbaten van internet heerst al lang onzekerheid. Kranten maar ook televisie zien hun inkomsten door het nieuwe medium verschralen. Ze zoeken koortsachtig naar alternatieven. Betalen voor ‘content’ op het web, daar moeten heel veel gebruikers nog aan wennen in een setting waar heel veel gratis is. Maar op den duur is die wijziging van de ‘set of the mind’ onvermijdelijk.

Laat de lezer van de Internationale Spectator zijn zegeningen tellen. Hij ontvangt hem voortaan digitaal en gratis. In veel buitenland is men minder scheutig. En dat geldt met name voor de Verenigde Staten. Foreign Affairs biedt de zoekende lezer per nummer één compleet artikel gratis aan. Het zijn vaak wel juweeltjes. Bijvoorbeeld in het september/oktobernummer een heel mooi stuk van John J. Mearsheimer, vooraanstaand politicoloog aan de University of Chicago, vaste medewerker van Foreign Affairs, met als onderwerp ‘Why the Ukraine Crisis is the West’s Fault’. Lang artikel, geen enkele voetnoot – Mearsheimer vaart op eigen gezag! – en met gebeitelde volzinnen als “[T]his is Geopolitics 101, great powers are always sensitive to potential threats near their home territory.” Als je je opgeeft met naam en mailadres kun je nog eens per nummer een tweede stuk lezen uit Foreign Affairs.

Een ander gezaghebbend blad van ginds, Foreign Policy, houdt nog meer de hand op de knip. Allereerst registreren, maar dan wel tot acht artikelen maandelijks vrij. Vooralsnog blijft dus het stuk over Noord-Korea (‘The Assassination of a Nation’) van Jeffrey Lewis achter gesloten digitale deuren. Wie zuinig is op zijn privacy en zijn wachtwoorden en huiverig voor ‘speciale aanbiedingen’, haakt af.

Ook in Europa komt de kassa steeds dichter bij het gebodene te staan. Le Monde Diplomatique kondigt wel met een enkele alinea zijn stukken aan, maar voegt er streng aan toe: “Cet article est réservé aux abonnés.” Hierbij wel deze tip: google even naar de auteur en in veel gevallen komt het artikel alsnog te voorschijn dan wel de volledige studie waarop het was gebaseerd. Ik spreek uit ervaring. Mooie en eerbiedwaardige Britse bladen als The Spectator en The New Statesman zijn daarbij weer heel genereus en geven veel gratis prijs. Bijvoorbeeld een mooi stuk in de Statesman van Karen Armstrong over ‘Van Wahabisme tot ISIS’, hoe Saoedi-Arabië de hoofdstroom van wereldwijd terrorisme exporteerde.

Al dwalende over het internet met de iPad in de hand komt de nieuwsgierige lezer heel veel zomaar voor het grijpen tegen. Om niet! De site Arts and Letters is daarbij niet te versmaden. Wat een aanbod. Ook hier soms een hek voor de deur, maar vaak ook niet. Er is zoveel voorhanden dat zich van de reiziger langs het digitale wegennet een soort gejaagdheid meester maakt. Het is dralen en dwalen. Veel moois wordt vooral gescand en zulks tot halverwege. Opzij, opzij, opzij, om zanger Herman van Veen lichtelijk te parafraseren, we hebben een ongelooflijke haast. Er moet nog zoveel meer zijn. Veel blijft onontdekt. Voor wie daar gevoelig voor is, kun je zeggen. Dat is dan hoogst onwetenschappelijk. Maar dat onontdekte vertoont eigenlijk wel verwantschap met de praktijk van de archeologie. En dat is toch een onbetwiste wetenschap.

Toeval

Dat toeval bij archeologie een grote rol speelt, is niets nieuws. Daarmee bedoel ik niet de klassieke versie van archeologie: graven in ooit bewerkte aarde binnen oude culturen en dan belangwekkende dingen vinden. Het begrip ‘toeval’ is daar minder op zijn plaats. We veronderstellen iets, we gaan graven en, ja hoor, soms vinden we iets. Heel vaak vinden we natuurlijk niets en dan doet een archeoloog er liever het zwijgen toe. Zomaar bij toeval op iets stuiten, is van een andere categorie. Daarin bestaan gradaties. Een archeologenhand is gauw gevuld met oude munten. In Drenthe, Utrecht of het geeft niet waar. En een schitterende schaal opgediept in Oegstgeest die opeens licht doet schijnen op altijd zo donker lijkende Middeleeuwen blijft ook mooi meegenomen.

Net zoals die tevreden archeoloog zou een nieuwsgierige lifter langs die volgebouwde digitale weg zich kunnen voelen. Hij mist absoluut een hoop, maar komt vast en zeker ook heel veel tegen. Voor zover het niet voor menige lezer al veel eerder heeft geklonken, heeft de Internationale Spectator hier zijn eigen startschot gegeven. Waar de finish is en waar precies, is dan nog weer zeer de vraag. De 8 cd-roms van The New Yorker liggen bij mij in de doos. Via de mediasite Flip Board pik ik het nodige op uit recente nummers van het blad, maar het meest recente exemplaar van The New Yorker – gewoon papier – staat elke twee weken opnieuw nog altijd in de schappen van de betere boekhandel in de grote stad. Een hele geruststelling.

 

Han Mulder

 

Auteurs

Han Mulder
Voormalig hoofdredacteur van het Leidsch Dagblad