Een open zenuw: Nederland & het Israël-Palestina conflict
Analysis Conflict and Fragility

Een open zenuw: Nederland & het Israël-Palestina conflict

05 Jun 2018 - 10:19
Photo: Sundown at the Western Wall Bron: Terry Straehle / Flickr
Back to archive

Discussies over het Israëlisch-Palestijnse conflict hebben in Nederland steevast een explosief karakter waarbij, als puntje bij paaltje komt, het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht het in politiek Den Haag nog altijd aflegt tegen dat van de Israëli’s. Steevast worden schuldgevoelens over de Holocaust daarbij als dominante factor aangevoerd. Maar is daar alles mee gezegd? Peter Malcontent analyseert 100 jaar betrekkingen tussen Nederland, Israël en Palestina.

Nederland heeft sinds de Balfour-verklaring van 1917 altijd geworsteld met de strijd om Palestina tussen Joodse zionisten en Palestijnse Arabieren. Vóór de Tweede Wereldoorlog probeerde de regering met een zo groot mogelijke bocht om het aanzwellende conflict in het toen nog Britse mandaatgebied heen te lopen vanwege de neutraliteitspolitiek. Na 1945 was er in politiek Den Haag ontegenzeggelijk meer sympathie voor de Joodse onafhankelijkheidsstrijd dan voor de Palestijnse, maar durfde de regering die niet te laten blijken, uit angst daarmee de islamitische bevolking van Nederlands-Indië op de tenen te trappen. Pas toen Indië voorgoed was verloren, liet Den Haag alle schroom varen en ontwikkelde Nederland zich in rap tempo tot het meest pro-Israëlische land van Europa. Over het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen sprak niemand meer. Die golden nog slechts als ontheemden die met VN-hulp gestimuleerd moesten worden hun eigen identiteit te verruilen voor die van de Arabische landen waar ze nu in vluchtelingenkampen leefden.

Dat beeld kantelde toen na de Zesdaagse Oorlog van 1967 meer dan een miljoen Palestijnen in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever onder een Israëlisch bezettingsregime kwamen te leven. Daardoor werd het onmogelijk de Palestijnse kwestie nog langer enkel en alleen af te doen als een vluchtelingenprobleem. Ook niet voor Nederland. Wilden Europa en de Verenigde Staten stabiliteit in het strategisch en economisch belangrijke Midden-Oosten creëren, dan zou erkenning van het Israëlische recht op zelfbeschikking gepaard moeten gaan met het Palestijnse recht daarop. De vraag was alleen of dat wel kon zonder de veiligheid van Israël in gevaar te brengen. De Palestijnse kwestie werd daarmee een open zenuw binnen de Nederlandse buitenlandse politiek die bij aanraking de emoties in de Tweede Kamer en daarbuiten iedere keer weer verbijsterend hoog deed oplopen.

Palestinian Arab Front holds Gaza rally after weekly sit-in for Palestinian prisoners © Joe Catron
De PLO houdt een campagne in 2017 voor Palestijnse gevangenen in Gaza. Bron: Joe Catron / Flickr

De minister en zijn ambtenaren
Aan de minister van Buitenlandse Zaken lag het even vaak niet als wel. Bewindslieden met meer en minder oog voor de Palestijnse zaak wisselden elkaar af zonder dat daarin een duidelijke lijn te ontwaren viel. Interessant is wel dat meer dan eens ministers afkomstig uit het CDA of de VVD pro-Palestina opereerden dan hun eigen partijen toestonden. VVD-minister Van der Klaauw hield om die reden geheim dat het karakter van diplomatieke betrekkingen met de PLO inmiddels intensiever was dan de Tweede Kamer vermoedde. Dat Van der Klaauw daartoe wel enige reden had, mocht CDA-minister Van den Broek tien jaar later ondervinden nadat Arafat definitief de strijdbijl had begraven. Toen de minister als reactie daarop de betrekkingen met de PLO verder wilde opschalen, kreeg hij in de Kamer zowel van zijn eigen partij als de liberalen de wind van voren.

Iets soortgelijks overkwam VVD-minister Van Aartsen toen deze in 2000 zijn partijgenoten in de Kamer in staat van verbijstering achterliet nadat hij ongekend hard had uitgehaald naar Israël vanwege het disproportionele geweld waarvan het Israëlische leger zich bediende bij de onderdrukking van de tweede intifada. Bij Van Aartsens optreden speelde het ambtelijke apparaat van Buitenlandse Zaken een niet te onderschatten rol. Dankzij het uitgebreide postennetwerk in de regio beschikte het ministerie over een continue bron van ongefilterde informatie uit de eerste hand over wat zich nu precies in de bezette gebieden afspeelde. Exemplarisch was de berichtgeving over de Palestijnse rellen naar aanleiding van Sharons bezoek aan de Tempelberg / Haram al-Sharif in september 2000. Waar de Israëlische autoriteiten Den Haag voorhielden dat de rellen deel uitmaakten van een vooropgezet plan van de PLO om een nieuwe intifada te ontketenen, lieten de Nederlandse posten in Tel Aviv en Ramallah weten dat er voor die aantijging geen snipper bewijs te vinden was.

Geconfronteerd met een werkelijkheid die veel complexer was dan Israël aan de buitenwereld wilde verkopen, begonnen de beleidsmakers op Buitenlandse Zaken na verloop van tijd steeds ontvankelijker te worden voor de Palestijnse kant van het verhaal. Een aantal ministers, ook van CDA- en VVD-huize, ging daar na hun aantreden in mee. Tijdens reizen naar het Midden-Oosten zagen zij bovendien zelf dat het Israëlische verhaal over de situatie in de bezette gebieden niet altijd correspondeerde met hun eigen waarnemingen ter plekke. Dat leidde er, aldus oud-diplomaat Koos van Dam, toe dat sommige ministers tijdens ontmoetingen met PLO-vertegenwoordigers zich weleens lieten verleiden tot uitspraken die in Den Haag voor zoveel opschudding zouden hebben gezorgd dat Van Dam die veiligheidshalve uit de verslaglegging weg liet.

Europa
De rol van de Europese Unie is altijd een dubbele geweest. In de jaren zeventig dwongen de andere lidstaten Nederland zich te conformeren aan het gemeenschappelijke standpunt dat het recht op zelfbeschikking behalve voor Israël ook voor de Palestijnen gold. De erkenning van dat recht kreeg in 1980 definitief gestalte in de Verklaring van Venetië, waarin Nederland en zijn Europese partners zelfs de totstandkoming van een onafhankelijke Palestijnse staat niet langer uitsloten. De Verklaring van Venetië geldt daarmee als een mijlpaal in de geschiedenis van het EU-beleid ten aanzien van het Israëlisch-Palestijnse conflict. Eveneens duidelijk is dat de mate van eensgezindheid die de EU-landen destijds ten toon spreidden daarna nooit meer is bereikt. Integendeel. Over gezamenlijke steun aan de Palestijnse zaak konden de Europese lidstaten het wel eens worden. Over de vraag hoe Israël tot vredesbesprekingen met de PLO kon worden verleid en welke middelen daartoe geëigend waren, zou dat echter nooit lukken.

De Verklaring van Venetië geldt als een mijlpaal in de geschiedenis van het EU-beleid ten aanzien van het Israëlisch-Palestijnse conflict

Twee kampen bestreden elkaar continue: een pro-Palestijns kamp aangevoerd door Frankrijk en Spanje, en een pro-Israëlisch kamp met Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland in de frontlinie. Geen van beide kampen was in staat de ander zijn wil op te leggen waardoor de EU sinds haar ‘moment of glory’ in 1980 altijd een verdeelde indruk is blijven maken. Het gevolg daarvan was dat Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken die zich wensten in te spannen voor de Palestijnse zaak, maar in de Tweede Kamer zaten opgescheept met een pro-Israëlische rechtse meerderheid, niet langer gebruik konden maken van het argument dat meebewegen noodzakelijk was om niet in een Europees isolement verzeild te raken. Vooral Van den Broek had gedurende zijn tienjarige ministerschap met dit probleem te maken. Het gold later echter ook voor Bot, Timmermans en Koenders.

De Atlantische relatie
Dat zelfs de meest pro-Palestijns en Europees georiënteerde ministers van Buitenlandse Zaken er in hun wildste dromen niet over peinsden de overstap naar het ‘Franse kamp’ te wagen, had alles te maken met de rol van de Verenigde Staten. Het Amerikaanse leiderschap bij de oplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict was en bleef heilig.

Twee argumenten speelden daarbij een rol. Het eerste was het beschermen van de Atlantische relatie. Europa was belangrijk zolang het internationaalpolitiek maar geen gedoe opleverde met de VS als belangrijkste bondgenoot. Een onafhankelijk Europees en pro-Palestijns georiënteerd beleid dat de Amerikaanse vredespogingen in de wielen zou kunnen rijden, was daarom onacceptabel. Dat gold voor Luns ten tijde van de oprichting van de Europese Politieke Samenwerking in 1970, voor Van der Stoel tijdens de oliecrisis van 1973, voor Van der Klaauw tijdens de opstelling van de Verklaring van Venetië in 1980 en voor Van Mierlo toen in 1996 met de benoeming van de Spanjaard Moratinos tot EU-gezant voor het Midden-Oosten het Franse kamp een te grote vinger in de pap dreigde te krijgen.

Een tweede reden om het vizier op de VS gericht te houden, was dat de Amerikanen als supermacht en als Israëls steun en toeverlaat nu eenmaal beter in staat moesten worden geacht de strijdende partijen aan de onderhandelingstafel te krijgen dan het altijd verdeelde Europa. Die gedachtegang was correct, maar ging voorbij aan de constatering dat Nederland als een van de meeste pro-Israëlische landen binnen de EU zelf tot die verdeeldheid bijdroeg.

Overview of Jeruzalem © David Poe
De rol van de Europese Unie is altijd een dubbele geweest. In de jaren zeventig dwongen de andere lidstaten Nederland zich te conformeren aan het gemeenschappelijke standpunt dat het recht op zelfbeschikking behalve voor Israël ook voor de Palestijnen gold. Bron: David Poe / Flickr

De Tweede Kamer
Toen in de jaren zeventig de Nederlandse regering onder invloed van Europa het Palestijnse recht op zelfbeschikking ging erkennen, bleef een pro-Israëlische meerderheid in de Tweede Kamer niettemin zoveel mogelijk op de rem trappen. Aanvankelijk behoorde tot die meerderheid ook de Partij van de Arbeid. Maar toen na de verkiezingsoverwinning van Likud in 1977 het zionistische project in Israël zijn socialistische glans begon te verliezen, nam binnen de PvdA de kritiek op het Israëlische optreden in de bezette gebieden snel toe. Vanaf dat moment werd de tegenstelling tussen pro-Palestijns georiënteerd en pro-Israëlisch georiënteerd onderdeel van de klassieke tegenstelling tussen links en rechts in de Tweede Kamer.

Dat de kleine christelijke partijen ongeacht de uitbreiding van het aantal Joodse nederzettingen in bezet gebied en de disproportionaliteit waarmee Palestijns geweld werd neergeslagen een dogmatisch pro-Israëlisch standpunt bleven innemen, was om ‘geloofstechnische’ redenen begrijpelijk. Volgens de Bijbel was de wederkomst van de Heer afhankelijk van de terugkeer van het ‘uitverkoren’ volk naar het beloofde land. Nu dit onderdeel van Gods plan was voltooid, diende het vervolgens niet ongedaan te worden gemaakt door gefrustreerde Palestijnen die de hoop op een eigen onafhankelijke staat steeds verder in rook zagen opgaan.

Het even pro-Israëlische standpunt van het CDA en met name de VVD was minder vanzelfsprekend. Bij de VVD was het verleidelijk om op het economische belang van de florerende handelsbetrekkingen met Israël te wijzen. Nederland onderhield echter ook belangrijke economische relaties met de Arabische landen. En dat die voor de VVD evenzeer telden, hadden de liberalen tijdens de oliecrisis in 1973 laten zien, toen het wat hen betrof wel even minder mocht met de Nederlandse steun aan Israël. Het belang dat zowel binnen het CDA en de VVD aan de Atlantische relatie met de VS werd gehecht, biedt een veel betere verklaring voor het pro-Israëlische standpunt binnen beide partijen. Dat geldt ook voor de invloed van een kleine maar tegelijkertijd efficiënt opererende pro-Israëlische lobby onder leiding van het CIDI, dat vooral met de VVD innige contacten onderhoudt. Daarmee is het verhaal echter nog niet compleet.

De Holocaust versus de Palestijn als vreemdeling
Een factor die lange tijd de Nederlandse houding ten aanzien van Israël bepaalde, was de Holocaust. Nederland was het West-Europese land waaruit tijdens de Tweede Wereldoorlog procentueel de meeste Joden naar de vernietigingskampen werden afgevoerd. Toen Nederland in de jaren zestig onder invloed van Lou de Jongs tv-serie over de bezettingsjaren opnieuw geconfronteerd werd met het eigen oorlogsverleden, vonden opborrelende schuldgevoelens daarover een uitweg in massale steun voor Israël tijdens de Zesdaagse Oorlog van 1967 en de Oktoberoorlog van 1973.

Tien jaar later bleken schuldgevoelens over de Holocaust echter niet langer een probaat middel om kritiek op Israël tegen te gaan. De afstand tot het oorlogsverleden was te groot geworden om Israëls onderdrukking van de Palestijnen te blijven overschaduwen. Vooral na de bloedbaden in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila, die in 1982 onder toeziend oog van het Israëlische leger in Libanon plaatsvonden, nam Israëls populariteit in Nederland zienderogen af. Die trend zette zich door na het mislukken van het Oslo-vredesproces in 2000, toen zowel Nederlanders met een migratie- als met een Nederlandse achtergrond verscheidene malen en soms massaal de straat op gingen om tegen het almaar toenemende geweld van het Israëlische leger te demonstreren.

Hoewel de grotere afstand tot het oorlogsverleden de deur opende voor meer kritiek op Israël vanuit de samenleving, bleef een rechts blok in de Tweede Kamer onder invloed van een Atlantische oriëntatie, religieus geïnspireerde denkbeelden en een succesvolle pro-Israëlische lobby pal achter Israël staan. Dat het CDA en de VVD als brede volkspartijen ook deel uitmaakten van dit blok, was vanuit een electoraal perspectief op het eerste gezicht onbegrijpelijk. Toch voelden christendemocraten en liberalen haarfijn aan dat toenemende kritiek op Israël nog niet onmiddellijk meer sympathie voor de Palestijnen betekende. Zoals opinie-enquêtes uit de jaren tachtig en de periode na 2000 laten zien, ontstond er wel meer begrip voor de Palestijnen, maar heeft Nederland de Palestijnen desondanks nooit volledig in de armen gesloten.

Tijdens de hoogtijdagen van Israëls populariteit in Nederland werd deze gevoed door een gedeelde geschiedenis en cultuur. Israël was tenslotte grotendeels opgebouwd door Europese Joden en door de Tweede Wereldoorlog als gezamenlijk verleden was de band tussen Europa en Israël alleen maar hechter geworden. Zo’n relatie had er met de Palestijnen nooit bestaan. In de jaren twintig werd de Palestijnse Arabier door de dagbladpers afgeschilderd als een Oosterse boer met een ‘wrede psychologie’, een ‘heftig gepassioneerde ziel’ en in staat tot ‘ontzettende wreedheden’. Hoewel in de daaropvolgende honderd jaar dit karikaturale beeld aanzienlijk zou vervagen, bleef de Palestijn voor de meeste Nederlanders een wezensvreemde figuur afkomstig uit een wereld die men niet kende, laat staan begreep.

Van de auteur verscheen in mei 2018 bij Boom uitgevers Amsterdam Een open zenuw; Nederland, Israël en Palestina

Authors

Peter Malcontent
Universitair docent Internationale Betrekkingen Universiteit Utrecht