Boekbespreking: De Russische invulling van het internationaal recht
Boeken & Films Diplomatie & Buitenlandse Zaken

Boekbespreking: De Russische invulling van het internationaal recht

09 Aug 2016 - 14:20
Photo: Flickr / Chris JL
Terug naar archief
Author(s):

Het behoeft eigenlijk geen toelichting meer: Rusland is, wederom, zijn eigen weg gegaan. Na een ‘Atlantisch intermezzo’ (zoals enkele commentatoren het hebben aangeduid), dat grofweg loopt van de periode-Gorbatsjov tot het herfsttij van de periode-Jeltsin, toen de spanningen met het Westen opliepen naar aanleiding van de voorgenomen oostwaartse uitbreiding van de NAVO en de interventie in Kosovo door diezelfde NAVO, is Rusland onder president en kortstondig premier Poetin terugkeerd op zijn historisch-culturele schreden van derzjava (een mengsel van grootsheid en nationale trots) en ‘uniciteit.

Het land heeft, als vanouds, een missie te vervullen in de wereld en wil deze, na haar in de eerste helft van de 19de eeuw te hebben gered van revolutionair tumult en in 1941-1945 te hebben bevrijd van de koritsjnevaja tsjoema (‘bruine plaag’, ofwel het fascisme), ditmaal behoeden voor westerse (lees: Amerikaanse) dominantie en decadentie.

Stelde Poetin zich in de jaren 2000-2002, in de beginfase van zijn presidentschap, nog vrij pragmatisch op in de buitenlandse politiek, hopende op een gelijkwaardige rol voor Rusland in de strijd tegen het terrorisme, gaandeweg kregen gevoelens van miskenning en argwaan de overhand. De Verenigde Staten dreigden zich, meende Moskou, na de pro-westerse omwentelingen in Georgië (2003) en Oekraïne (2004) in dit voor Rusland zo belangrijke ‘nabije buitenland’ te nestelen.

Rusland, dat door de financiële en geopolitieke (lees: verdeeldheid zaaien binnen de EU) baten uit zijn energiebonanza aan zelfvertrouwen won, zou steeds meer vervallen in de oude vertrouwde reflex van rivaliteit met de NAVO, een nationale gemoedstoestand die evident opsteeg uit de inmiddels legendarische rede die president Poetin in februari 2007 hield tijdens de jaarlijkse Sicherheitskonferenz in München,[1] alsmede uit allerhande beleidsdocumenten. Zo noemen de Militaire Doctrine van de Russische Federatie van 2010 en de Nationale Veiligheidsdoctrine van 2016 de “expansie” van de NAVO en haar “vertoon van militaire kracht tijdens oefeningen op aan Rusland grenzend grondgebied” expressis verbis als provocatieve bedreigingen. Een sentiment dat de Russische propagandamedia na de recente top van het bondgenootschap in Warschau alleen nog maar verder zullen aanwakkeren.

President Poetin in februari 2007 tijdens de Sicherheitskonferenz in München. Bron: Wikicommons

 

De Estse volkenrechtgeleerde Lauri Mälksoo (1975), hoogleraar Rahvusvaheline õigus (Internationaal Recht) aan de Universiteit van Tartu, uitvoerend directeur van het Estse Instituut voor Buitenlandse Politiek en lid van de Academie van Wetenschappen van Estland, betreurt het ten zeerste dat het gros van zijn Russische vakbroeders meegaat in het ophemelen van voornoemde Sonderweg en niet schroomt deze van een (semi-)juridisch kader te voorzien.

Uit Mälksoo’s monografie Russian Approaches to International Law – toen Rusland in 2014 overging tot het bezetten en annexeren van de Krim en het oppoken van de strijd in Oost-Oekraïne, was hij reeds een eind gevorderd met het schrijven van de studie – blijkt dat dit niet op zichzelf staat. Er is reeds eeuwen, realiter al sinds de tijden van het grootvorstendom Moskou (1283-1547), sprake van een niet altijd even fortuinlijke kruisbestuiving tussen politiek/beleidsmakers en rechtsgeleerdheid/academia in Rusland. Mälksoo laat zien dat er gelukkig ook verlicht-liberale pogingen zijn ondernomen deze wisselwerking te doorbreken.

De denkbeelden van Von Martens en Taube
Een persoon die met regelmaat terugkeert in het boek is de Estse jurist, van Baltisch-Duitse huize, Friedrich von Martens (1845-1909, alias Fjodor Fjodorovitsj Martens). De hoogleraar Internationaal Recht aan de Keizerlijke Universiteit van Sint-Petersburg en adviseur van het ministerie van Buitenlandse Zaken publiceerde in 1882 het eerste standaardwerk op het gebied van het internationaal recht in Rusland (Martens geniet tevens bekendheid als hoofdpersonage uit de historische roman Het vertrek van professor Martens van Jaan Kross).

Martens vond dat Peter I de Grote en Catharina II de Grote Rusland pas werkelijk hadden opengesteld voor het moderne internationaal recht (dat volgens hem een aanvang nam met de Vrede van Westfalen in 1648), door verdragen met andere grootmachten te sluiten. De periode van het grootvorstendom Moskou beschouwde hij als een van achterlijkheid en introvertie. In Martens’ optiek was het politieke en sociale ontwikkelingsniveau, het beschavingsniveau zo men wil, van een staat van sterke invloed op het gedrag daarvan in het interstatelijke verkeer. Hij koesterde ongetwijfeld ook de hoop dat verbreiding van de kennis van het internationaal recht in Rusland het politiek-cultureel conservatisme van de tsaren Alexander III en Nicolaas II van zijn scherpe kanten zou ontdoen.

 

Er is in Rusland reeds eeuwen sprake van een niet altijd even fortuinlijke kruisbestuiving tussen politiek/beleidsmakers en rechtsgeleerdheid/academia

 

Een andere door Mälksoo aangehaalde Baltisch-Duitse geleerde, Michael baron von Taube (1869-1961, alias Mikhail Aleksandrovitsj Taube), een leerling van Martens, oordeelde echter milder over het Oude Rusland; het in de negende eeuw gestichte Kiëvse Rijk had een aantal verdragen gesloten met Byzantium en het Rijk was, aldus Taube, meer een confederatie van feitelijk onafhankelijke staten die relaties met elkaar onderhielden – voor hem bewijzen dat er lang vóór de tijd van Peter de Grote al een vorm van (regionaal) internationaal recht bestond. Dat raakte door de invasie van de Mongoolse horden in de 13de eeuw echter in de versukkeling.

Opbouw van Mälksoo’s boek: drie clusters
Mälksoo’s gedegen studie, die ook toegankelijk is voor niet-juristen (die wellicht toch een enkel technisch detail zullen moeten opzoeken op het internet), bestaat uit drie clusters. Na een kort inleidend deel, waarin de auteur onder meer de vraag opwerpt of een wetenschapper uit een land dat bovenal slechte ervaringen heeft met Rusland en die zelf is opgegroeid in de Sovjetunie wel objectiviteit kan betrachten (zijn antwoord: ja, want onderzoekers die in een grensgebied wonen, kunnen zich in beide denkwerelden verplaatsen en Martens probeerde Rusland reeds aan het Westen uit te leggen en vice versa), volgen overzichten van de geschiedenis van de beoefening van het internationaal recht in Rusland, de tendenzen in het post-Sovjet-Rusland en de vertaalslag naar de politieke praktijk, inclusief drie case studies (duiding mensenrechten/aanvaringen met het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg; internationaal economisch recht; en betrokkenheid bij oorlogen/jus ad bellum).

1  Geschiedenis van de beoefening van het internationaal recht in Rusland

In het eerste overzicht passeren, naast Martens en Taube, ook Russische denkers de revue, wier nalatenschap, zo leert de rest van het boek, van een groter gewicht is: Nikolaj Danilevski (1822-1885), Fjodor Kozjevnikov (1903-1998) en Vladimir Hrabar (1865-1956).

Danilevski, een uitgesproken panslavist, die volgens analisten al langer weer in zwang is in politieke en intellectuele kringen in Rusland,[2] zag Europa (‘Germaans-Romaans’) en Rusland als twee totaal verschillende, elkaar vijandig gezinde beschavingen, die vanwege hun botsende Weltanschauungen (individu versus collectief-nationaal verband) op een confrontatie afstevenden. Martens en Taube waren voor hem representanten van een eurocentrische, protestantse elite, die niets van het ware Rusland en de ‘spirituele kracht’ van het Russische volk begreep, een redenering die ook in het werk van Kozjevnikov, hoogleraar in Moskou en rechter bij het Internationaal Hof in Den Haag, opduikt.

Hrabar, evenals Mälksoo hoogleraar in Tartu (destijds ‘Joerjev’ geheten), beaamde dat Rusland een laatkomer was op het volkenrechtelijk toneel, maar benadrukte, net als Kozjevnikov, het aandeel van de staat in het zich uitkristalliseren van de internationaalrechtelijke ideeën in Rusland – die volgens hen zeker niet allemaal uit het kantiaanse Westen waren geïmporteerd – en het uitdragen daarvan.

Dat aandeel is in driekwart eeuw Sovjet-Rusland/Sovjetunie alleen maar groter geworden. Politiek en raison d’état en rechtswetenschap zouden meer en meer met elkaar verweven raken, zo vertelt Mälksoo in het tweede cluster, blijkens ook de juridische onderbouwing van de buitenlandstrategieën van de U.S.S.R. door die wetenschap “die geopolitieke kenmerken weet te verbergen achter edele retoriek”.

Deze trend maakte vooral opgang na 1945, het jaar dat de Heilstaat van Stalin (door Taube, inmiddels in ballingschap levend, “de reïncarnatie van Ivan de Verschrikkelijke” genoemd) zijn doorbraak als absolute supermacht beleefde. Het internationaal recht diende ter legitimering en consolidering van die status en ter bescherming van de nationale soevereiniteit. Ideologische en sociale[3] afzondering deed het blikveld versmallen. Rusland is er sedert de implosie van het Sovjet-imperium in 1991 niet goed in geslaagd uit dit verre van weldadige isolement te kruipen, betoogt Mälksoo, waarbij opvalt dat de toonzetting steeds kritischer wordt.

 

Friedrich Martens (circa 1900) afgebeeld op een Russische postzegel uit 2014. Bron: Wikicommons

 

2  Tendenzen in het post-Sovjet-Rusland

Onder president Poetin hebben Danilevski en Kozjevnikov het postuum gewonnen van Martens en Taube. Er heeft zich een rehabilitatie van oude panslavische ideeën en de Sovjet-omgang met het internationaal recht afgetekend;[4] ook op het vlak van recht en rechtswetenschap is het ‘Atlantisch intermezzo’ voorbij. De ‘statische school’ van Stanislav Tsjernitsjenko van de Diplomatieke Academie van het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de ‘non-statelijke school’ van Gennadi Ignatenko van de Juridische Academie van Jekaterinenburg, het laatste restje liberaal Martens-Taube-licht in de Byzantijnse Danilevski-Kozjevnikov-duisternis, terzijde geschoven. Zoals Mälksoo het ietwat eufemistisch verwoord: “Het hedendaagse Rusland heeft meer uit het verleden geërfd dan met het blote oog zichtbaar is.”

Het hoeden van de nationale soevereiniteit is onderwijl verworden tot een welhaast sacraal beginsel, hoewel die van kleinere buurlanden, ook door Tsjernitsjenko cum suis, aanzienlijk minder serieus wordt genomen. Aantasting van dat principe en andere westerse noviteiten, zoals een directe toepassing van (de normen van) het internationaal recht, langs de nationale wetgeving ‘heen’, zal Ruslands mondiale machtspositie onherroepelijk verzwakken.

Het verklaart ook de weerzin tegen analyses van de alledaagse werking van het internationaal recht (men heeft volgens Mälksoo een voorkeur voor abstracte, filosofische overpeinzingen), evenals die tegen het accepteren van de uitspraken van het Europees Hof. De Grote Kamer van het Hof waagde het in 2010 bovendien een Lets-Russische oud-commandant, Vassili Kononov, te veroordelen voor het doden van negen inwoners van het Oost-Letse dorpje Mazie Bati door diens eenheid in mei 1944, wegens ‘hulp aan de nazi-vijand.’ De ontknoping van Kononov versus Latvia. De ontsteltenis in Poetin-Rusland, de zelfbenoemde beheerder van de antifascistische Sovjet-nalatenschap, was enorm. De Estse krant Postimees sprak daarentegen van een belangrijk signaal; het ging louter om rechtvaardigheid en de historische waarheid en niet om het opzettelijk vervolgen van ouden van dagen.[5]

Het zwijgen van de meeste volkenrechtsexperts in Rusland over de bezetting en annexatie van de Krim in februari-maart 2014 vormt volgens Mälksoo (die zich, bij eerdere publicatiegelegenheden, zelf uiterst negatief heeft uitgelaten over dit Russische avontuur)[6] de voorlopige climax van het onderschikken van de rechtswetenschap aan het politieke métier.

Niet minder betreurenswaardig vindt hij de a-wetenschappelijke argumenten, waarvan menige collega zich dat jaar heeft bediend: als de NAVO/Verenigde Staten het internationaal recht mag schenden in Kosovo en Irak, dan heeft Rusland geen andere keuze dan elders zo nodig hetzelfde te doen en tot een unilaterale ingreep over te gaan (men zou hier natuurlijk wel de aantekening kunnen maken dat Mälksoo’s vaderland wellicht iets te gretig zijn steun heeft betuigd aan de inval van Irak, die een schoffering was van het internationaal recht, iets wat zeker niet in het belang is van kleine landen als Estland).

Het brengt hem aan het einde van het tweede cluster tot de slotsom dat “de overheersende filosofische benadering van de staat in een land en uiteindelijk [ook] de overheersende waarden in een samenleving” van eminente invloed zijn op de perceptie van het internationaal recht – dat is een sociale constructie en aangezien verwijzingen naar ‘Zivilisation’ en de nationale andersoortigheid sterk aan populariteit en belang winnen in Rusland, zullen die onvermijdelijk onderdeel worden van hoe het internationaal recht daar wordt geïnterpreteerd. De onderbouw bepaalt de bovenbouw. Misschien is het geen toeval dat West en Oost in de middeleeuwen het christendom elk van hun eigen accenten voorzagen en nu het internationaal recht elk hun eigen invulling geven?

3  De vertaalslag naar de politieke praktijk

Mälksoo illustreert in het derde en laatste cluster dat het defensieve, op eigenbelang gerichte politieke gebruik van het internationaal recht onder president Poetin ongekende (neo-Sovjet-) hoogten heeft bereikt, een zorgelijke ontwikkeling die westerlingen, aldus de auteur, wegens hun universalistische visie op het internationaal recht gemakkelijk over het hoofd zien.

 

Rusland heeft zijn ‘nationale soevereiniteit gaat boven nationale zelfbeschikking’-idee zelf geschonden door de Krim van Oekraïne af te pakken

 

Die hang naar universalisme werkt verblindend: Rusland speelt een welhaast ‘hybride’ spel met voor ons vertrouwde woorden en beginselen, die het in werkelijkheid een geheel andere betekenis toekent. Het is namelijk primair geïnteresseerd in het waarborgen van zijn territoriale integriteit, oftewel van het grondgebied dat resteerde na het uiteenvallen van de Sovjetunie en van het Russische rijk zoals dat in de 18de en 19de eeuw tot stand was gekomen.

Dit verklaart volgens Mälksoo de welhaast panische omgang met het ‘typisch westerse’ fenomeen van de humanitaire interventie (Kosovo, Libië) en de afkeer van het beginsel van nationale zelfbeschikking – nationale soevereiniteit en niet-inmenging gaan boven alles. Rusland beroept zich hierbij niet zelden op Artikel 2 van het VN-Handvest. Mälksoo wijst erop dat dat artikel ook spreekt van de gelijkheid van landen, uit welk principe voortvloeit dat de landen in Midden- en Oost-Europa het soevereine recht hadden (en hebben) om het NAVO-lidmaatschap aan de vragen. Bovendien heeft Rusland zijn ‘nationale soevereinteit gaat boven nationale zelfbeschikking’-idee zelf geschonden door de Krim van Oekraïne af te pakken. President Poetin zal niet onder de indruk zijn – “Oekraïne gebruikte het recht op zelfbeschikking [in 1991], maar de inwoners van de Krim wordt dit recht ontzegd,” citeert Mälksoo hem.

Sombere conclusie
De sombere conclusie van het boek is dat het liberalisme van Martens en Taube (en Ignatenko) geen wortel heeft geschoten in post-Koude Oorlog-Rusland, noch in politiek noch in intellectueel opzicht. Het Westen dient hiernaar te handelen en moet zich er serieus op instellen dat de toekomst aan regionale machtsblokken als de EU en de (door Rusland gecreëerde) Euraziatische Economische Unie is en niet aan het universele internationaal recht. Mocht die laatste voorspelling uitkomen, dan mag dat gerust een overwinning voor Rusland worden genoemd.

 

 

Lauri Mälksoo

Russian Approaches to International Law

Oxford: Oxford University Press, 2015; £ 60,=; 240 pp.; ISBN: 978-0-19-872304-2

 

 

 

 


[1] Zie: ‘Wladimir W. Putin, Rede auf der 43. Münchner Konferenz für Sicherheitspolitik’, 10 februari 2007 (www.securityconference.de).

[2] Evaldas Nekrašas, ‘Ko iš tikrųjų siekia V. Putinas. Kodėl Rusijos prezidentas pradėjo karą su Ukraina?’ [‘Waar Poetin werkelijk op uit is. Waarom is de Russische president een oorlog met Oekraïne begonnen?’], Veidas, nr. 13 (1109), 1 april 2014, pp. 31 & 33.

[3] D.w.z. gebrekkige kennis van het Engels, in het bijzonder de Engelstalige vakliteratuur; weinig contacten in het ‘bourgeois-kapitalistische’ Westen; en een ondergeschikte personele rol bij de aldaar gevestigde instanties op het gebied van het internationaal recht en onderzoeksinstituten.

[4] D.w.z. het afwenden van ‘bemoeienis’ van buitenaf en het blokkeren van ‘onwenselijke’ moderniseringen van het recht (het individu, multinationals en NGO’s als subjecten van het internationaal recht).

[5] ‘Moskau rügt Straßburger Urteil’, Frankfurter Allgemeine Zeitung, 18 mei 2010, p. 6; ‘Aegumatud roimad. Inimsusvastaseid kuritegusid tuleb võtta täie tõsidusega’ [‘Niet-verjarende misdaden. Misdaden tegen de menselijkheid moeten heel serieus worden genomen’], Postimees, 18 mei 2010, p. 2. Het Hof had Kononov in juli 2008 vrijgesproken, maar Letland was in hoger beroep gegaan. Kononovs eenheid zou in de huizen van de dorpelingen in kwestie door de Duitsers geleverde wapens hebben aangetroffen. Drie maanden eerder zou een inwoner van Mazie Bati een andere Sovjet-eenheid die in het dorp verbleef, aan de Duitsers hebben verraden. Het Hof stelde in 2010 dat Kononov de dorpelingen ook gevangen had kunnen nemen en dat deze wel degelijk bescherming genoten door het (toentertijd geldende) oorlogsrecht.

[6] Lauri Mälksoo, ‘Lepingud puruks? Krimmi vastuolu’ [‘Verdragen aan diggelen? De Krim-paradox’], Eesti Päevaleht, 9 april 2014, p. 8.

 

Auteurs

Jeroen Bult
Historicus en publicist, gespecialiseerd in Estland, Letland en Litouwen