Suriname en Nederland: een Koude Oorlog in miniatuur
Analyse Diplomatie & Buitenlandse Zaken

Suriname en Nederland: een Koude Oorlog in miniatuur

18 Jan 2016 - 15:50
Photo: Nationaal Archief
Terug naar archief
Author(s):
Sinds Surinaamse onafhankelijkheid zijn betrekkingen tussen Paramaribo en Den Haag gecompliceerd. Hoe ontwikkelden de verhoudingen tussen Suriname en diens voormalige kolonisator zich, en welke belangen spelen er tegenwoordig?
 
Al veertig jaar lang is de relatie tussen Suriname en Nederland gecompliceerd, ondanks de lange koloniale geschiedenis, de gemeenschappelijke taal en de bilaterale diaspora. In de veertigjarige haat-liefde-verhouding tussen de politici van beide landen speelde de ontwikkelingshulp een cruciale rol. Veel van de haperingen in de relatie hebben van doen met de voormalige legerbevelhebber en huidige president van Suriname, Desi Bouterse. Diens herverkiezing in 2015 schept een diplomatiek dilemma: Nederland heeft Bouterse wegens drugshandel veroordeeld en ondersteunde krachtig de procesgang tegen de betrokkenen bij de decembermoorden van 1982. Het vier maal opschorten van de ontwikkelingshulp was steeds een pressiemiddel maar de fondsen zijn bijna op.
 
Onder president Bouterse consolideert zich het dekolonisatieproces van Suriname. Maar in Nederland is “Suriname” nog altijd de focus van beleid in de regio, ondanks het feit dat Nederland geen echte pressiemiddelen meer heeft en de te volgen koers niet geheel duidelijk is. Nederland wacht af en is nog nadrukkelijk bezig met het verleden in haar oude kolonie.
 
1975 - 2010: Ontwikkelingshulp als politiek pressiemiddel
Suriname werd in 1975 zelfstandig. De onafhankelijkheid kwam de toenmalige regeringen van beide landen goed uit: Nederland wilde van zijn kolonie af; de Surinaamse regering wilde de zelfstandigheid binnenhalen onder de gunstigste economische voorwaarden. Een overwegend deel van de onderhandelingen betrof de Nederlandse hulp. De onafhankelijkheid werd op een presenteerblad aangeboden en de Surinaamse onderhandelaars haalden het onderste uit de kan.
 
De Nederlandse delegatieleden bleken buitengewoon inschikkelijk: kwijtschelding van schulden, volumineuze hulpgelden, technische assistentie bij de vorming van een planbureau, de opbouw van een leger, enz. Een tikkeltje triomfantelijk noemden ze dat een “model-dekolonisatie”. Maar de haast met de verzelfstandiging droeg bij aan enkele constructiefouten bij de stichting van de Republiek Suriname.[1]
 
Constructiefouten
Ten eerste was er een onopgelost grensprobleem tussen Suriname en buurland Guyana. Ten tweede werd het enthousiasme voor de onafhankelijkheid niet door alle bevolkingssegmenten gedeeld. Zo was het Hindoestaanse bevolkingsdeel in meerderheid tegen. Na lange interne onderhandelingen stemden de leden van de koloniale Staten met de kleinst mogelijke meerderheid vóór. Een fors deel van de Surinaamse bevolking migreerde naar Nederland. De som van de eerste, tweede en derde generatie Surinaamse Nederlanders, te weten 350.000, maakt zo’n twee derde uit van de Surinaamse bevolking zelf (540.000, volgens de Kamernota 2015).
 
Ten derde was de toegezegde ontwikkelingshulp zo omvangrijk, dat het land bijna verdronk in de financiering van visionaire megaprojecten met onbewezen economisch nut: de aanleg van een spoorlijn, de bouw van een nieuwe stad, de grootschalige inpoldering van bauxiet houdende gronden. Het reuzenbedrag van de ontwikkelingshulp bracht een nieuwe afhankelijkheidsrelatie met zich, namelijk die van een gever die over de schouders van de ontvanger meekeek en een ontvanger die niet goed wist hoe zinvolle programma’s te presenteren. Nederland had zich ‘medeverantwoordelijk’ verklaard voor het Surinaamse ontwikkelingsproces. Maar dat bleek een bevoegdheid die men in ons land ging beschouwen als de positie van loods op het Surinaamse schip van staat.
 
"Na de onafhankelijk verdronk Suriname nagenoeg in de financiering van visionaire megaprojecten met onbewezen economisch nut."
 
Ten vierde was er de schepping van een Surinaams leger, dat Suriname eerst voorstelde maar daar later niet op aandrong. Dat leidde weer tot een Nederlandse militaire missie die, letterlijk en figuurlijk, op afstand van de Nederlandse ambassade opereerde.
 
De basisverhouding tussen Suriname en Nederland was geworteld in een door ontwikkelingsgelden gestuurde relatie. De besteding van de zogeheten ‘verdragsmiddelen’ leidde al snel tot onenigheid binnen de paritair samengestelde commissie die moest beslissen over de kwaliteit van de voorstellen.[2] De Nederlandse leden waren ambtelijke experts, de Surinaamse leden hadden een meer politieke achtergrond.
 
Jan Pronk in gesprek met de Surinaamse ambassadeur Wim van Eer - Bron: Nationaal Archief
 
Opschorting van de hulp
De Nederlandse minister Pronk riep op een bijeenkomst in Paramaribo: “Het geld is van u!”.[3]  Daar valt toch wel wat op af te dingen. De minister was gul, maar zijn ambtenaren kregen grote problemen met de technische (on)uitvoerbaarheid en de matige kwaliteit van de projectvoorstellen, ingediend op basis van dunne dossiers. Tot aan 2008 werd de hulp van Nederlandse zijde verstrekt in een wisselend uitgavenritme, de ene keer snel en overvloedig, de andere keer zuinig en op basis van eenzijdig opgelegde nieuwe voorwaarden. [4] Nederland schortte de hulp in de afgelopen veertig jaar vier maal op.
 
In 1980 vond een staatsgreep plaats naar aanleiding van een uit de hand gelopen vakbondsconflict van onderofficieren. Twaalf sergeanten, jonge jongens nog, kregen ineens de macht over een land in handen. De ‘jongens’ konden het goed vinden met de Nederlandse militaire missie onder leiding van kolonel Valk; men liep bij elkaar in en uit. Tegenover bezoekers / missieleden verklaarde Valk dat hij en zijn staf “natuurlijk met de jongens [hadden] meegedacht”.
 
Aanvankelijk was ook de Surinaamse nationale publiekssteun voor de sergeanten en hun leider, Desi Bouterse, groot. Van Nederlandse zijde kon de overheid zich wel vinden in de voortvarendheid van de nieuwe machtshebbers en de snel gevormde burgerregering onder militair toezicht. Het intussen opgebouwde stuwmeer van hulpvoorstellen werd in rap tempo goedgekeurd.
 
Maar “de jongens” begonnen snel aan een “revolutie”, haalden banden aan met Cuba en vervreemdden zich van een deel van de Surinaamse bevolking. In december 1982 arresteerden ze de leiders van de oppositionele Associatie voor Democratie en executeerden vijftien gevangenen standrechtelijk. De Nederlandse regering schortte per onmiddellijk de hulp op. Beperking en blokkering van de hulp was het politieke pressiemiddel van de voormalige kolonisator. Die opschorting was waarschijnlijk mede de oorzaak van de snelle verslechtering van de Surinaamse economie.
 
Braziliaanse bemoeienis
Het is niet onmogelijk dat de Amerikaanse en Nederlandse regering overwogen om met militaire middelen op te treden. Dat was in ieder geval de opvatting van de toenmalige Braziliaanse militaire regering; de mogelijkheid van een buitenlandse invasie en de vestiging van een Cubaanse ambassade in het buurland werden geïnterpreteerd als een bedreiging van de nationale veiligheid.[5] Het hoofd van de veiligheidsdienst van Brazilië vloog naar Paramaribo en deed, naast een verholen dreiging van interventie, een aanbod van technische en financiële steun.
 
De Surinaamse militairen accepteerden dit aanbod bijna onmiddellijk. De Cubaanse ambassadeur werd uitgewezen. Premier Alibux bracht een bezoek aan Brazilië, waar hij door de president werd ontvangen. Volgens Braziliaans diplomatiek berichtenverkeer verklaarde Alibux na terugkeer op een ambassadeursconferentie: “Brazilië [is] het enige land dat ons helpt en Nederland onze enige vijand." [6]
 
Onder druk van een economische neergang kwam het tot stille onderhandelingen met de oude politieke partijen. In 1987 werden er verkiezingen gehouden. Bouterse richtte een nieuwe partij op, de Nationaal Democratische Partij (NDP), maar die leed een zware nederlaag. De coalitie van de oude partijen van vóór 1980 kwam aan de macht. Nederland hervatte de hulprelatie, maar heel zuinigjes. Bouterse bleef aan als legerbevelhebber en daarmee politiek mede-regisseur.
 
Maar inmiddels was met financiële steun van particuliere Surinaams-Nederlandse zijde een soort guerrilla-oorlog begonnen in de Marron-regio onder leiding van Bouterses voormalige lijfwacht Brunswijk. [7] De financiers trokken zelfs buitenlandse huurlingen aan. De oorlog leidde tot honderden doden en tot de migratie van duizenden Marrons naar Frans Guyana. Bouterse gebruikte ook paramilitaire eenheden. De regering-Shankar begon met vredesonderhandelingen en bereikte uiteindelijk een akkoord; dat werd echter niet erkend door de legerleider, die de oorlog voortzette.
 
Drie maal Venetiaan
In 1990 zetten de militairen president en regering af. Nederland schortte de hulp voor de tweede maal op. Eind 1991 keerde er weer een burgerregering terug onder president Ronald Venetiaan. En pas in april 1992 kwam een definitief vredesakkoord tot stand na tussenkomst van de Organisatie van Amerikaanse Staten.
 
Bij het aantreden van de burgerregering-Venetiaan sloten Nederland en Suriname een nieuw vriendschapsverdrag (1991). Enkele maanden eerder was overwogen een Gemenebest-relatie aan te gaan, met vérgaande samenwerking op monetair en defensiegebied. Maar de plannen kwamen te vroeg in de pers en de Nederlandse en Surinaamse politici haalden bakzeil. De ontwikkelingsrelatie werd formeel hersteld, maar het bleef sukkelen met de hulp, en daarmee met de Surinaamse economie.
 
In 1996 verwierf Jules Wijdenbosch het presidentschap en werd Bouterse adviseur van staat; diens partij, de NDP, had 16 van de 51 parlementszetels behaald. Tijdens deze presidentsperiode werd de Nederlandse hulp in 1997 voor de derde maal opgeschort. Intussen was in Nederland een proces tegen Bouterse begonnen vanwege drugsmokkel. Bouterse werd in 1997 bij verstek veroordeeld tot 11 jaar cel; de Hoge Raad bevestigde dit vonnis in 2001.  [8]
 
Een verkiezingsbijeenkomst van de Nationale Democratische Partij (NDP) - Bron: NDP
 
In 2000 werd Venetiaan opnieuw president en hervatte Nederland de ontwikkelingshulp. Maar het bleef de eerste jaren aanmodderen. De sfeer was zuur. Nog in 2006 en 2007 waren leden van de Nederlandse Rekenkamer, gestationeerd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, bezorgd over de hulpkwaliteit aan Suriname. Maar in de derde periode-Venetiaan (2005-2010) werden de betrekkingen weer beter en in 2008 lanceerde Nederland een ‘twinningsfonds’ voor samenwerking met het maatschappelijk middenveld. Het ging maar om een relatief klein bedrag en de interne evaluatiedienst op het ministerie was voorzichtig positief over de resultaten. [9]
 
Bilaterale betrekkingen gedomineerd door hulprelatie
Tussen 1975 en 2010 was de hulprelatie een politiek instrument dat de Nederlands- Surinaamse betrekkingen domineerde. De verhouding varieerde van hartelijk tot neutraal tot verzuurd. Gaandeweg werd de persoon en de betekenis van legerleider en daarna politicus Bouterse voor Nederland een definitieve steen des aanstoots. Bouterses positie in Suriname was ook sterk omstreden, maar zijn partij won aan invloed. In de zetelverdeling van het Surinaamse parlement kwam hij in 1987 uit op 3 van de 51 zetels. Dat aantal groeide in 1991 uit tot 12 en in 1996 tot 16 zetels. In 2007 viel de partij terug naar 7 zetels, maar in 2005 sprong de NDP naar 15 zetels en in 2010 zelfs 19 zetels. Bouterse werd toen tot president gekozen. In 2015 behaalde hij 27 zetels en begon zijn tweede presidentsperiode.
 
2010 – heden: De hulp is op, welk pressiemiddel werkt?
Afgaande op de omvang van de ambassade in Paramaribo hecht Nederland buitengewoon aan zijn betrekkingen met Suriname. In 2011, een jaar na het aantreden van Bouterse als president, was de omvang van de ambassade (diplomatiek personeel en lokale stafleden) veruit de grootste van geheel Latijns-Amerika, groter dan bijvoorbeeld die in landen als Brazilië en Mexico. Klaarblijkelijk had (en heeft?) Nederland in Suriname een missie die belangrijker is dan in alle andere landen in de regio, of in BRIC-landen met aanzwellende economieën of wereldmachten in-spe (zie tabel 1).
 
Tabel 1. Omvang uitgezonden (diplomatiek en consulair) personeel en lokale staf per land (fte, 2011)
 

Land

Uitgezonden Personeel (fte)

Lokaal Personeel (fte)

Mexico

7.0

13.7

Brazilië

10.0

37.5

Suriname

17.0

34.0

India

16.0

60.9

Rusland

29.0

46.9

China

33.0

108.8

 
Bron: IOB. Beleidsreconstructie van de bilaterale relaties met Brazilië, Den Haag: Ministerie van Buitenlandse Zaken - Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (intern document), juni 2012; en Kees Koonings, Achtergronden, doelstellingen, uitvoering en resultaten van de Nederlandse buitenlandse politiek met betrekking tot Brazilië, Amsterdam: Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns Amerika (CEDLA), 2013.
 
 
Rechtvaardiging omvang Nederlandse ambassade in Paramaribo
De vraag is alleen wát deze missie in Suriname nu precies is. De opstellers van recente Nederlandse Kamerbrieven (2011, 2015) benadrukken “de gemeenschappelijke taal, het gedeelde cultureel erfgoed, de uitgebreide sociale netwerken die beide landen met elkaar verbinden” en vermelden ook het intensieve personenverkeer tussen Suriname en zijn Nederlandse diaspora.
 
Inmiddels is in 2012 de ontwikkelingshulp voor de vierde maal opgeschort. Ook werd de ambassadeur teruggetrokken, maar deze breuk in de diplomatieke verhoudingen is eind 2014 weer hersteld. Wie de kamerbrief van 2015 leest, zal het opvallen dat er nog € 17 miljoen (ongeveer 1%) resteert van de oorspronkelijke verdragsmiddelen die voor de eerste tien tot vijftien jaar waren bedoeld. De jaarlijkse particuliere euro-remittances van Nederland naar Suriname, een particuliere aangelegenheid tussen familieleden, worden geschat op € 200 miljoen. Vergeleken daarbij is de officiële ontwikkelingshulp een schijntje.
 
De waarde van de import uit de drie belangrijkste toeleverende landen (Verenigde Staten, Trinidad & Tobago en Nederland) is ongeveer € 212 miljoen. De auteurs van de Kamerbrief van 2015 karakteriseren dat als het “onderhouden [van] hechte economische banden”; die van de Kamerbrief van 2011 merken overigens terecht op dat “ het relatieve belang van de Surinaamse economie in de regio en daarbuiten beperkt [is]”.
 
Deze argumenten in beide Kamerbrieven zijn niet geheel duidelijk en rechtvaardigen, opnieuw, nauwelijks een omvangrijke ambassade, misschien eerder een goed toegerust consulaat-generaal.
 
Bouterse in boeken
Wel is duidelijk dat de aandacht voor het doen en laten van voormalig legerleider, toen politicus en nu president Bouterse buitengewoon groot is. Sinds 2007 heeft Nederland actief steun verleend aan een Surinaams proces tegen de verdachten van de decembermoorden, met name Bouterse. In Nederland zijn over hem ten minste vier politieke biografieën uitgegeven, van Van Mulier; Evers & Van Maele; Jurna; en Reeser.[10]
 
Van Mulier maakt van Bouterse een pragmatisch revolutionair. In de analyse van Reeser komt Bouterse naar voren als een indertijd gewaardeerde en prettige collega en buurman in Nederland. Eenmaal in Suriname speelde hij min of meer tegen wil en dank een hoofdrol in de staatsgreep, kwam in de stommiteit van de decembermoorden terecht en had een ongelukkige regeerperiode achter de rug in de jaren tachtig. Maar in de jaren negentig en de eerste tien jaren van deze eeuw groeit hij uit tot een slim politicus die de enige multi-etnische volkspartij van Suriname opbouwt, een evangelisch christen wordt, als geen ander coalities weet te sluiten met voormalige tegenstanders en een groeiend electoraat weet op te bouwen dat hem gunstig gezind is.
 
Osvaldo Cárdenas, de Cubaanse ambassadeur die indertijd door Bouterse is uitgewezen en voormalig hoofd van de Caraïbische sectie van Cuba’s Departamento América (buitenlandse intelligence), heeft Bouterse de afgelopen jaren gevolgd. Cárdenas kwam twee weken na de coup van 1980 met Bouterse in contact. Zijn kritiek op de decembermoorden droeg, naast de Braziliaanse druk op Suriname, bij aan zijn uitzetting. Maar hij merkt ook op dat Bouterse zich de afgelopen twintig jaar goed heeft voorbereid op zijn politieke carrière, waarbij hij in schone verkiezingen winnaar bleek. En dat hij in ieder geval nadere samenwerking zoekt met de grote buurlanden Brazilië en Venezuela en de banden aanhaalt met de CARICOM en de UNASUR, de Caraïbische en Zuid-Amerikaanse landengroep.[11]
 
President Desi Bouterse op staatsbezoek bij president Nicolás Maduro van Venezuela - Bron: Ministerie van Informatie en Communicatie van Venezuela
 
Onder Bouterse vaart Suriname eigen koers
In die zin voltrekt zich onder Bouterse veel gerichter dan onder zijn voorganger Venetiaan het Surinaamse dekoloniseringsproces. Intussen opereert de Surinaamse diplomatie ook veel behendiger dan in de eerste helft van de jaren tachtig. In zijn doen en laten heeft Suriname veel meer afstand genomen van Nederland dan Nederland van Suriname. Bouterse bekleedde tot eind 2014 een continentale prestigepositie als voorzitter van de UNASUR; daarnaast was de Surinaamse ambassadrice begin 2015 voorzitster van de Permanente Raad van de Organisatie van Amerikaanse Staten.
 
Sinds 2004 onderhoudt Nederland een “een zakelijke en betrokken relatie” met Suriname. Maar Bouterse plaagt het Nederlandse politieke geweten. Sinds zijn presidentschap is de verhouding gaandeweg ijziger geworden, werd het taalgebruik gespierder en onderhoudt Nederland contacten “op basis van functionele noodzaak”. Voormalig minister van buitenlandse zaken Verhagen verklaarde in 2010 in een Pavlov-reactie dat de Surinaamse president niet welkom was, tenzij hij zou afreizen “om zijn straf uit te zitten”. Toen het Surinaamse parlement in 2012 een amnestiewetgeving aannam waarbij Bouterse een veroordeling zou kunnen ontlopen, werd het kleine beetje hulp dat er nog over was opgeschort.
 
Op het Nederlandse netvlies staan Bouterses betrokkenheid bij de decembermoorden en zijn veroordeling als drugshandelaar centraal. Vooralsnog heeft Bouterse de “politieke verantwoordelijkheid” voor de decembermoorden op zich genomen. Zijn drugsveroordeling kan in de buurlanden worden afgedaan als een kwaadaardige manoeuvre van de voormalige kolonisator die hem haat. Nederland verwierf indertijd steun binnen de Europese Unie die een zogeheten ‘artikel 8’-dialoog aankaartte met Suriname over het karakter van de rechtsstaat. Maar in 2013 riep de EU Nederland en Suriname ook op om actief te werken aan verbetering van de bilaterale samenwerking.
 
Tripartite relatie Suriname/Nederland/Brazilië zit er niet in
In Latijns-Amerika wordt het Nederlandse standpunt niet direct omhelsd. Nederland heeft Brazilië diverse malen gepolst over de mogelijkheid van een tripartite relatie met Suriname. Maar de politieke opvattingen van Brazilië en Nederland over Suriname zijn niet dezelfde. Voor Brazilië is Suriname een goede buur waarmee het graag een rustige en stabiele relatie onderhoudt. De Nederlandse reactie op de amnestiewet van 2012 wordt wel “begrepen”, maar Brazilië geeft meer prioriteit aan stabiliteit in de regio en de continuering van de goede betrekkingen met het buurland.[12] Daar verblijven inmiddels waarschijnlijk 20.000 Brazilianen al dan niet legaal.[13]
 
"Een van de weinige constanten in de Nederlandse diplomatie ten opzichte van Suriname sinds 2010 is de wens tot berechting van president Bouterse."
 
Voor Nederland is Suriname een land dat geregeerd wordt door een misdadiger die onder zijn verdiende straf wil uitkomen. Door het Nederlandse strafdossier en de verbetenheid om de tweemaal verkozen president van Suriname bestraft te krijgen, wringt Nederland zich in een diplomatieke ring van Möbius, waar geen begin en einde aan is.
 
Nederland uit zijn “diepe zorg”, maar heeft te doen met een voormalige kolonie wier gewaardeerde integratie in een groot aantal regionale verbanden haar de laatste jaren prestige hebben gebracht. Suriname heeft ook geïnvesteerd in het aanhalen van de banden met buurland Frankrijk en, zij het meer protocolair, met Venezuela. Sinds 2012 heeft Suriname de status van ‘waarnemer’ bij de bijeenkomsten van de ALBA-landen, de landengroep geleid door Venezuela en Cuba.
 
Met Guyana probeert Suriname via onderhandelingen tot een overeenkomst te komen inzake het nog steeds niet opgeloste conflict over de exacte grenzen. Suriname haalt ook nauwere banden aan met de ‘herkomstlanden’ van de belangrijke Hindoestaanse en Javaanse bevolkingssegmenten (Indië, Indonesië) en met China.
 
De berechting van president Bouterse lijkt een van de weinige constanten in de Nederlandse diplomatie ten opzichte van Suriname sinds 2010. Intussen mompelen Surinames buurlanden (en misschien de Europese Unie?) ach en wee en doen meewarig, maar geven wel de wens te kennen niet betrokken te worden bij diplomatieke schermutselingen tussen de voormalige kolonisator en de voormalige kolonie.
 
Daarbij lijkt het er op dat van Nederlandse zijde op dit moment een lijdelijk toezien wordt overwogen. De Kamerbrief van 2015, geschreven in de slagschaduw van het Bouterse-complex, is al weer minder verongelijkt van toon dan die uit 2011.[14] Afstand houden is misschien voorlopig de beste oplossing. Nederland kan zich politiek moeilijk desavoueren, maar voert een koude oorlog zonder duidelijke pressiemiddelen en helderheid over een wenselijke verhouding met de voormalige kolonie in de nabije toekomst.
 
 
Prof. dr. D.A.N.M. Kruijt is emeritus hoogleraar sociale wetenschappen en culturele antropologie aan de Universiteit Utrecht.
 
De auteur dankt Kees Koonings voor zijn commentaar op een eerdere versie.
 
[1] Wim Hoogbergen & Dirk Kruijt, De oorlog van de sergeanten. Surinaamse militairen in de politiek, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2005.

[2] René de Groot, Drie miljard verwijten. Nederland en Suriname 1974-1982, Amsterdam: Boom, 2004.

[3] John Jansen van Galen, Afscheid van de koloniën. De dekolonisaties van Nederland in Oost en West, 1942-2010 (pdf-versie), 2013, hoofdstuk 6, noot 61. Jansen van Galen citeert uit zijn eigen Het Suriname-syndroom. De PvdA tussen Den Haag en Paramaribo, Amsterdam: Bert Bakker, 2001, p. 96.

[4] Yvonne Kleistra, Hollen of stilstaan. Beleidsverandering bij het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, Leiden: Universiteit Leiden (proefschrift), 2002, pp. 166-182; Dirk Kruijt & Marion Maks, Een belaste relatie: 25 jaar ontwikkelingssamenwerking Nederland - Suriname 1975-2000, Den Haag / Paramaribo: Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ministerie van Planning en Ontwikkelingssamenwerking, 2004.

[5] Jorge Bessa, A contra – espionagem brasileira na guerra fria, Brasília: Editora Thesaurus, 2009.

[6] Carlos Federico Domínguez Avila, ‘Guerra Fria na Região Amazônica: Um estudo da Missão Venturini ao Suriname (1983), Revista Brasileira de Política Internacional, jrg. 54 (2011), nr.1, pp. 7-28.

[7] Wim Hoogbergen & Dirk Kruijt, De oorlog van de sergeanten. Surinaamse militairen in de politiek, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2005.: Editora Thesaurus, 2009.

[8] Het strafdossier tegen Bouterse werd eerst onder het ministerschap van Hirsch Ballin als minister van justitie (1989-1994) aangelegd.

[9] IOB, Evaluatie van de twinningsfaciliteit Suriname-Nederland, Den Haag: Ministerie van Buitenlandse Zaken - Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (rapport # 361), december 2011.

[10] Ludwich van Mulier, Desi Bouterse. Dekolonisatie en nationaal leiderschap, Nijmegen: MASUSA, 1990; Ivo Evers & Pieter van Maele, Bouterse aan de macht, Amsterdam: De Bezige Bij, 2012; Nina Jurna, Desi Bouterse. Van couppleger tot president, Schoorl: Uitgeverij Conserve, 2015; Pepijn Reeser, Desi Bouterse. Een Surinaamse tragedie, Amsterdam: Prometheus- Bert Bakker, 2015.

[11] Interview Osvaldo Cárdenas, Havana, 18 januari 2012.

[12] Kees Koonings, Achtergronden, doelstellingen, uitvoering en resultaten van de Nederlandse buitenlandse politiek met betrekking tot Brazilië, Amsterdam: Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns Amerika (CEDLA), 2013.

[13] De voormalige Surinaamse president Wijdenbosch zou hierover een schikking hebben getroffen met de voormalige Braziliaanse president Cardoso toen Suriname ’s schuldaflossing met Brazilië ter sprake kwam (interview Jules Wijdenbosch, Paramaribo, 5 maart 2004).

[14] Kamerbrief over de relatie Nederland-Suriname, 2011. Den Haag: Ministerie van Buitenlandse Zaken (DWH) (augustus 2011), en Kamerbrief over de relatie Nederland-Suriname, 2015. Den Haag: Ministerie van Buitenlandse Zaken (DWH) (mei 2015).

Auteurs

Dirk Kruijt
Emeritus hoogleraar sociale wetenschappen en culturele antropologie aan de Universiteit Utrecht