artikel
In maart 2012 sloot de Deense politiek een energieakkoord voor de periode tot 2020. Net zoals het Nederlandse energieakkoord moet het Deense akkoord de transitie naar een koolstofarm energiesysteem ondersteunen. Dit artikel gaat in op de aanleiding, inhoud en uitvoering van het Deense energieakkoord en trekt daaruit lessen voor Nederland.
In de jaren ’70 van de vorige eeuw was Denemarken voor zijn energievoorziening voor meer dan 90% afhankelijk van de import van olie. De oliecrisis van 1973 kwam daardoor hard aan; de crisis markeerde het begin van een actieve Deense energiepolitiek (zie tabel 1), met energievoorzieningszekerheid en economische groei als de primaire doelstellingen. Aanvankelijk was vermindering van de CO2-uitstoot een impliciet gevolg van dit beleid, later werd het als vehikel gezien voor de verwezenlijking van de primaire doelstellingen.
Periode / focus |
Kenmerken |
1973-1993 Energievoorzienings-zekerheid |
diversificatie energiemix (weg van oliedominantie) exploratie olie en gas in het Deense deel van de Noordzee ondersteunen alternatieve bronnen (opkomst windenergie en lokale energiecoöperaties) verhogen energie-efficiëntie (energiebelasting, subsidie isolatiemaatregelen, stimuleren (gas en biomassa) WKK[✳]) snelle uitbreiding warmtenetten (gevoed door WKK) |
1993-2001 Aandacht voor het milieu |
CO2-reductie-maatregelen stimulering hernieuwbare energie (doel 1% groei per jaar) energie-efficiëntieprogramma’s (gefinancierd uit elektriciteitsbelasting) voortzetten stimuleren uitbreiding warmtenetten voortzetten ondersteunen olie- en gasexploratie Noordzee aandacht voor internationale marktpositie van de clean tech-sector (green exports) |
2001-2006 Liberalisering |
terugdraaien overheidsprogramma’s hernieuwbare energie en energie-efficiëntie deregulering energiemarkt (gedeeltelijke) privatisering overheidsbedrijven |
vanaf 2006 Koolstofvrije economie – ‘groene groei’ |
politieke heroriëntatie op ‘vergroening’ oriëntatie Deens bedrijfsleven (bijv. DONG Energy) op investeringen in koolstofarme technologieën ondersteuning hernieuwbare energie, inclusief de systeem- en marktintegratie ervan (subsidies, tenders off-shore wind, regeling on-shore wind, R&D) aandacht voor elektrificatie van transport en voor smart grids (R&D, proefprojecten) investeringen in warmtenetten (gevoed door biomassa en warmtepompen) energie-efficiëntie-verplichtingen voor energiebedrijven |
In de Energiestrategie 2050 uit februari 2011 legt de rechtse regering-Lars Løkke Rasmussen de ambitie vast om in 2050 onafhankelijk te zijn van fossiele brandstoffen en schetst zij op hoofdlijnen het pad daarnaar toe.[2] Aan de strategie ligt een routekaart ten grondslag die is opgesteld door de Deense commissie voor klimaatbeleid.[3] De strategie verenigt voorzieningszekerheid, klimaatbescherming[4] en economische kansen (groene groei). Kern ervan is terugdringing van de energievraag en ontwikkeling van hernieuwbare energie (vooral wind en biomassa). De strategie zet sterk in op energie-innovaties voor de lange termijn en benoemt maatregelen waarmee het innovatieproces voor een reeks aan technologieën wordt ondersteund.
In Our Future Energy van november 2011[5] doet de nieuwe linkse regering-Helle Thorning-Schmidt I concrete voorstellen voor het energiebeleid voor 2020, passende in de transitie naar een fossielvrije energievoorziening in 2050. Het bouwt voort op de Energiestrategie 2050 en is gebaseerd op vier samenhangende kerngebieden: energie-efficiëntie, elektrificatie, hernieuwbare energie en onderzoek (RD&D).
Our Future Energy gaat ook in op de kosten en baten en op de financiering. Het plan heeft als gevolg dat de energierekeningen voor huishoudens en bedrijven tot 2020 geleidelijk zullen stijgen. Gemiddeld zal een Deens huishouden in 2020 zo’n 1.700 Deense kronen (circa 225 euro) meer kwijt zijn voor de jaarlijkse energierekening ten opzichte van 2011; voor bedrijven stijgt de jaarlijkse energierekening per werknemer met zo’n 800 Deense kronen (circa 105 euro).
Tegenover kosten staan ook baten. De Deense regering ziet deze hogere kosten als een verzekeringspremie tegen onverwachte stijging van fossiele energieprijzen en leveringsinterrupties. Gegeven onzekerheden op de wereldmarkt en geopolitieke spanningen acht de Deens regering de kans daarop reëel. Zij rechtvaardigt de hogere kosten ook vanwege klimaatbescherming. Ze beseft dat Denemarken alleen weinig verschil kan maken, maar wil wereldwijd een voorbeeld stellen van een economie die tegen redelijke kosten broeikasgasemissies terugdringt. Ten slotte ziet de regering de hogere energiekosten als middel te investeren in vergroening van de economie. Op termijn zal dit economisch voordeel opleveren vanwege early adapter-voordelen en vergroting van het concurrentievermogen als gevolg van betere energie-efficiëntie.
Our Future Energy vormde de inzet van de linkse regeringscoalitie[6] voor de politieke onderhandelingen in het Deense parlement over het Energieakkoord 2012-2020.
Op 22 maart 2012 bereikte een brede coalitie van politieke partijen in de Folketing (het Deense eenkamerige parlement) overeenstemming over een Energieakkoord voor de periode tot 2020. Dit akkoord volgt op het Energieakkoord 2008-2011; dit akkoord en zijn voorgangers kenden eveneens brede politieke overeenstemming. Het Energieakkoord 2012-2020 past in een politieke traditie in Denemarken, namelijk van het smeden van brede politieke consensus op maatschappelijk belangrijke onderwerpen, passende in een lange geschiedenis van minderheidsregeringen.
Terwijl Our Future Energy het standpunt vertolkte van de regeringscoalitie, kent het Energieakkoord een veel bredere politieke basis omdat ook vier partijen[7] uit de oppositie het akkoord ondertekenden. Hierdoor schaarden 166 van de 179 parlementariërs van heel verschillende huize zich achter het akkoord. Dit verschaft de afspraak een solide basis en vergroot de kans op continuïteit bij opvolgende regeringen.
Tijdens de onderhandelingen heeft de regering vooral aan tafel gezeten met de rechtse oppositie, geleid door de liberale Venstre, tevens de grootste politieke partij in de Folketing. Venstre wilde lagere lasten voor bedrijven en burgers, alsook een minder ambitieuze uitbreiding van windenergie. Uiteindelijk heeft Venstre aan het langste eind getrokken: de windambitie is wat teruggeschroefd en de kosten voor het bedrijfsleven zijn teruggebracht tot 300 Deense kronen per werknemer per jaar.
Binnen Venstre was er wel een belangrijke vleugel die pleitte voor ambitieus windbeleid, waardoor er geen krachtige oppositie was tegen hernieuwbare energie. Deze bestond uit een groep Venstre-burgemeesters uit het windrijke westen van Denemarken, waar de partij ook een grote aanhang kent. Zij pleitten bij de partijleiding in Kopenhagen voor ambitieus windbeleid vanwege het economisch belang ervan in hun gemeenten. Toen Venstre uiteindelijk instemde met het akkoord, was een parlementsmeerderheid zo goed als realiteit.[8] De brede consensus kon ook worden bereikt omdat de rechtse regeringscoalitie in 2011, onder Venstre-premier Lars Løkke Rasmussen, al een behoorlijke ambitie had neergezet, waarop de linkse coalitie met Our Future Energy kon voortbouwen.
Het Energieakkoord 2012-2020 kent doelstellingen en 62 concrete uitvoeringsafspraken die betrekking hebben op verschillende onderdelen van het energiesysteem, zoals energie-efficiëntie; gebruik en opwekking van hernieuwbare energie; stadsverwarming; warmtekrachtkoppeling; slimme netten; biogasproductie; inzet van elektriciteit en hernieuwbare energie in het transport; onderzoek en ontwikkeling; en ten slotte afspraken over de financiering.
De doelen in het Energieakkoord (tabel 2) ondersteunen het pad naar een fossielvrije energievoorziening in 2050. De verwachte nationale effecten van het akkoord zijn gelijk of gaan verder dan de EU-doelen waaraan Denemarken zich heeft gecommitteerd.
Doel voor 2050 |
Fossielvrije energievoorziening (elektriciteit, warmte, industrie, transport) volledig op basis van hernieuwbare energie |
Verwachte effecten Energieakkoord 2012-2020 |
34% nationale broeikasgasemissiereductie t.o.v. 1990 12% reductie van het primaire energiegebruik t.o.v. 2006> 35% hernieuwbare energie in finaal energiegebruik 50% windenergie in de elektriciteitsconsumptie> 10% biobrandstoffen in de transportsector |
Europese doelen voor 2020 |
20% broeikasgasemissiereductie t.o.v. 2005 voor sectoren die niet onder het Europese emissiehandelssysteem vallen 30% hernieuwbare energie in finaal energiegebruik 10% hernieuwbare energie in transport |
Het akkoord benoemt enkele onderdelen waarvoor nadere uitwerking nog moet plaatsvinden, zoals een nieuw instrument voor de planning van wind op land en een strategie voor energierenovatie van de gehele gebouwenvoorraad. Tabel 3 geeft een overzicht van de belangrijkste afspraken. Financiële instrumenten, wettelijke maatregelen en convenanten moeten de uitvoering ondersteunen.
Energie-efficiëntie |
energiebedrijven moeten hun inspanning voor de verwezenlijking van energiebesparing bij hun klanten intensiveren[✳] |
Hernieuwbare energie |
versnelling offshore wind (het akkoord noemt twee concrete projecten (1.000 MW en 500 MW nog niet gespecificeerd te verwezenlijken voor 2020) ontwikkeling van 1.800 MW onshore wind voor 2020 reductie subsidies voor windturbines door introductie van een prijsplafond |
Warmte-voorziening |
faciliteren van kolen naar biomassa in grootschalige energiecentrales |
Industrie |
subsidies voor industriële investeringen in gebruik van hernieuwbare energie in productieprocessen promotie van WKK in de glastuinbouw en industrie |
Biogas |
stimuleren gebruik van biogas in WKK stimulering invoeden biogas in gasnetwerk en het gebruik van biogas in industrie en transport task force voor nieuwe initiatieven voor biogas (expansie biogas gaat nu te langzaam) |
Transport |
subsidies voor laadstations (elektriciteit en waterstof) en gasinfrastructuur zwaar wegtransport |
RD&D |
geoormerkte budgetten voor onderzoek aan technologieën met commerciële potentie, zoals zonne-energie, golfenergie, geothermie en grote warmtepompen |
Financiering |
heffing op de energierekening voor energiebesparingsactiviteiten door energiebedrijven-ondersteuning heffing op energierekening voor bekostiging stimuleringsregiem hernieuwbare energie[✳] energiezekerheidsbelasting op ruimteverwarming voor dekking ondersteuning biogas; industriële WKK; energiebesparing private huurwoningen; hernieuwbare energie in ondernemingen; en ter compensatie van het verlies aan belastingopbrengsten op fossiele brandstoffen |
Het bedrijfsleven in Denemarken staat in het algemeen achter het akkoord. Overigens heeft Denemarken relatief weinig energie-intensieve bedrijven en deze hebben al een flinke efficiëntieverbetering doorgemaakt. Energiekosten wegen dus voor de meeste bedrijven niet zo zwaar. Er zijn wel uitzonderingen. Zo voelt de landbouwsector zich benadeeld in de concurrentie met, bijvoorbeeld, Nederland, waar de sector met minder hoge energierekeningen wordt opgezadeld. Iets vergelijkbaars geldt voor de handel.[9]Het hoge ambitieniveau wordt door het bedrijfsleven in het algemeen niet als een nadeel gezien. Er zijn wel wat zorgen bij Dansk Energi, de branchevereniging voor de energiesector, over de toekomstige voorzieningszekerheid in geval de wind even niet waait. Dit is anno 2014 nog geen probleem, maar mogelijk wel in de toekomst,[10] wanneer het aandeel wind in de elektriciteitsproductie toeneemt. Veel Deense bedrijven hebben succesvol geïnvesteerd in de ontwikkeling, productie en export van groene technologieën waardoor Denemarken hierin koploper is geworden.[11]
Een groot deel van het bedrijfsleven ziet het hoge ambitieniveau, de innovatieprikkels die hieruit voortvloeien en de thuismarkt die hierdoor ontstaat dan ook als kans om een rol van betekenis te spelen in de groeiende wereldmarkt voor groene technologieën. Door de lange termijn-zekerheid en continuïteit van beleid durven de Deense bedrijven investeringen in de groene economie te doen.
Ontwikkelingen in de Deense energiehuishouding inclusief prognoses voor 2020 worden jaarlijks gerapporteerd door het Deense energieagentschap. Figuur 1 geeft ter illustratie informatie over de Deense stroommix uit de recentste doorrekening.[12] Het toont de grote rol van windenergie in de Deense elektriciteitsvoorziening en het laat zien dat volgens deze prognose het doel van 50% windstroom in 2020 gehaald gaat worden (totaal 68% hernieuwbare elektriciteit in 2020). Ter vergelijking, voor Nederland wordt voor 2020 een aandeel van 25-32% hernieuwbare elektriciteit geraamd.[13]
In de uitvoering van het Energieakkoord staat doelrealisatie niet zozeer centraal, maar vooral het tot uitvoering brengen van de afgesproken maatregelen. Dit gebeurt concreet gericht op het terugdringen van fossiele energie-importen en het creëren van kansen voor het Deense bedrijfsleven. Bij dit laatste heeft windbedrijf Vestas een iconische rol, appellerende aan de Deense nationale trots. De publiek-private samenwerking ‘State of Green’ zet zich in om voor meerdere sectoren[14] first mover-voordelen voor Deense bedrijven te behalen.
Verwezenlijking van de energie- en milieudoelen zijn vanuit het Deense perspectief dus eerder een bijproduct van de keuze voor de ingeslagen richting. Terwijl over de betekenis en het belang van energie- en milieudoelen politieke meningsverschillen bestaan, zijn die veel kleiner wanneer het gaat om vergroting van de energievoorzieningszekerheid en het creëren van kansen voor de Deense economie. In de praktijk ligt Denemarken ruim op koers bij het halen van de Europese 2020-doelen voor broeikasgasreductie, hernieuwbare energie en energiebesparing.[15]
De aan de uitvoering van het Energieakkoord verbonden kosten zijn uiteraard voortdurend een aandachtspunt, vooral toegespitst op de hoogte van de heffing op de energierekening voor de stimulering van hernieuwbare energie. De totale kosten stegen veel sneller dan aanvankelijk verwacht en dreigden bijna te verdubbelen. Uit de heffing wordt een prijsgarantie bekostigd voor producenten van hernieuwbare energie; aangezien de groothandelsprijs voor elektriciteit daalde, steeg dus de heffing. Dat was vooral een zorg voor bedrijven die concurreren met buitenlandse bedrijven; die buitenlandse bedrijven kunnen immers volop genieten van de daling in elektriciteitsprijzen.[16]
Na een stevige discussie werd in de zomer van 2014 besloten de hernieuwbare-energieheffing grotendeels overeind te houden, maar de overige energieheffingen te verlagen. Het is in dit opzicht wel interessant dat belangrijke delen van het bedrijfsleven de hernieuwbare-energieheffing graag willen behouden om de lange-termijnzekerheid te waarborgen.
Op 6 september 2013 sloten in Nederland maatschappelijk organisaties, inclusief de Rijksoverheid, een energieakkoord onder auspiciën van de SER. Een borgingscommissie die bij de SER is ondergebracht, moet toezien op de uitvoering. Het Nederlandse akkoord heeft vooral 2020/2023 als horizon en richt zich hoofdzakelijk op het bereiken van de energie- en klimaatdoelen waaraan Nederland zich in Europa heeft gecommitteerd en op de afspraken uit het Regeerakkoord-Rutte II. Op onderdelen kijkt het Nederlandse akkoord voorbij bovengenoemde horizon, bijvoorbeeld wat betreft CO2-reductie in de transportsector en energie-efficiëntie van gebouwen.[17]
De energieakkoorden in Nederland en Denemarken beogen breed draagvlak te creëren onder de uitvoering van maatregelen gericht op de transitie van het energiesysteem. De horizon van beide akkoorden is vooral de periode tot 2020, terwijl de EU-doelstellingen voor 2020 in beide akkoorden worden omhelsd. Dit maakt dat de energieakkoorden ogenschijnlijk op elkaar lijken. Er zijn echter fundamentele verschillen.
In het Nederlandse akkoord speelt de verwezenlijking van de EU 2020-doelen voor broeikasgasreductie, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie[18] een belangrijke rol. Het Deense akkoord richt zich op de nationale ambitie om in 2050 fossielvrij te zijn; de EU-doelen zijn daaraan ondergeschikt.
Drijfveren in Nederland zijn een kostenefficiënte realisatie van de Europese afspraken en het creëren van arbeidsplaatsen. In Denemarken staat energievoorzieningszekerheid voorop en de voordelen van een groene economie,[19] inclusief werkgelegenheidseffecten. Denemarken etaleert zowel technisch als economisch een voorbeeld te willen zijn in de groene transitie van het energiesysteem.[20]
Eigenaar van het Nederlandse akkoord zijn de 48 maatschappelijke organisaties die het hebben ondertekend. Politieke partijen zijn geen akkoordpartner, maar spelen bij de aanpassing van de uit het akkoord voortvloeiende wetten en regelingen wel een belangrijke rol. Ook kunnen zij ministers ter verantwoording roepen over de uitvoering van het akkoord.
Ondanks belangrijke betrokkenheid van de politiek, blijft het onduidelijk in welke mate zij zich in Nederland aan het energieakkoord heeft gecommitteerd. In Denemarken daarentegen bevindt het energieakkoord zich in het hart van de politiek. Het is een politiek akkoord tussen bijna alle partijen van de Folketing. Het ministerie voor klimaat, energie en gebouwen is verantwoordelijk voor de uitvoering en legt daarover aan de Folketing verantwoording af.
Nederland kent een traditie van sociaaleconomische akkoorden tussen werkgevers- en werknemersorganisaties en die door de politiek worden gedragen. Het energieakkoord sluit bij deze poldertraditie aan, maar is uniek omdat het verder gaat dan het sociaaleconomische domein en veel meer partijen kent dan de traditionele werknemers- en werkgeversorganisaties. Het energieakkoord is niet ingebed in traditionele uitvoeringsstructuren en doet een beroep op grote betrokkenheid van maatschappelijke partijen.
De grote verdienste van het Nederlandse akkoord is dat het weer beweging heeft gebracht in het nationale energiedebat en het groot aantal partijen dat het heeft verenigd. Het Nederlandse akkoord is ook een antwoord op een situatie gekenmerkt door weinig continuïteit en stabiliteit van beleid, zeker ten aanzien van de ontwikkeling van hernieuwbare energie.[21]
Het Deense akkoord past in een traditie van politieke akkoorden door minderheidscoalities en valt in uitvoering terug op de traditionele instituties van de Deense overheid, in het bijzonder het ministerie voor klimaat, energie en gebouwen, en het Deens energieagentschap. Het Deense akkoord is niet uniek; er gingen vergelijkbare akkoorden aan vooraf. Politieke akkoorden tussen coalitie- en oppositiepartijen dragen in Denemarken, waarin net als in Nederland sprake is van een gefragmenteerd politiek landschap, bij aan continuïteit van beleid. Het Deense akkoord is meer dan het Nederlandse een top down-overeenkomst.
Het Nederlandse akkoord kent nog geen duidelijke afspraken over het vervolgproces. Het houdt min of meer op in 2023 en is onduidelijk over de beleidsrichting na 2023 en hoe daarover tot nieuwe afspraken wordt gekomen. Naar verwachting zal vooral het Europese klimaat- en energiebeleid voor 2030 het belangrijkste Nederlandse beleidskader zijn voor na 2020. Het Deense akkoord kent daarentegen afspraken voor de periode na 2020. Er is een duidelijke nationale lange-termijnambitie en de regering heeft op weg naar een fossielvrije energievoorziening in 2050 tussenstappen geformuleerd.[22]. Naar verwachting zal het Europees 2030-beleid de beleidsontwikkeling in Denemarken maar beperkt beïnvloeden, omdat het nationale beleid in ambitie verder gaat en daarvoor reeds een koers is uitgezet.
Het energie- en klimaatbeleid heeft in Denemarken van oudsher meer vaart dan in Nederland. Ongetwijfeld heeft dit te maken met sociaaleconomische verschillen tussen beide landen, bijvoorbeeld wat betreft de inzet voor een groene economie, maar ook het feit dat Denemarken weinig grote energie-intensieve industrieën kent.
Uit de vergelijking tussen het Deense en Nederlandse energieakkoord komen verder enkele factoren naar voren die lijken bij te dragen aan de succesvolle stappen die Denemarken op weg naar een groene energievoorziening in 2050 zet. Denemarken heeft een richtinggevende, inspirerende en ambitieuze lange-termijnambitie waarvoor een stabiel politiek en maatschappelijk draagvlak bestaat. Het debat over het energie- en klimaatbeleid lijkt niet te worden gedomineerd door wat van Europa ‘moet’, maar veel meer door waar de Deense samenleving zelf naar toe wil. Voorzieningszekerheid en het creëren van economische kansen zijn daarbij belangrijke drijfveren waarover onder politieke partijen weinig verschil van mening bestaat en waar het Deense bedrijfsleven ook achter staat. Milieu- en klimaatdoelstellingen liften daarop mee. Een oriëntatie ook op de langere termijn lijkt een zinvolle opgave voor de partijen die bij het Nederlandse energieakkoord betrokken zijn.
Ondanks een gefragmenteerd politiek landschap en minderheidsregeringen is er in Denemarken sprake van continuïteit van beleid vanwege opeenvolgende breed gedragen akkoorden waarin politiek veel wordt geïnvesteerd. In combinatie met een inspirerende lange-termijnvisie en de successen van het Deense bedrijfsleven in de export van groene technologieën levert dit investeringszekerheid voor de lange termijn op.