1989: Het einde of de versnelling van de geschiedenis?
Serie Europese Zaken

1989: Het einde of de versnelling van de geschiedenis?

03 Jul 2019 - 10:23
Photo: Pixabay
Terug naar archief

Op 9 november 2019 is het precies dertig jaar geleden dat de Berlijnse Muur viel. In de serie “30 jaar na de val van de Muur: de erfenis” staat de Clingendael Spectator stil bij de vraag wat is uitgekomen van de optimistische verwachtingen direct na het einde van Koude Oorlog. Waarom liep het in Europa anders dan verwacht? In de openingsbijdrage verklaren gastredacteuren Eleni Braat en Pepijn Corduwener waarom het Westers model na 1989 geen teken van Westerse overheersing was, en ook geen universeel antwoord op het ‘einde van de geschiedenis’.1

De Berlijnse Muur was nog geen 24 uur gevallen toen Willy Brandt, voormalig burgemeester van West-Berlijn en Bondskanselier van West-Duitsland, naar Berlijn ging om op een historische plek historische woorden uit te spreken. ‘We zien nu dat wat bij elkaar hoort, weer naar elkaar toe zal groeien,’ zo beloofde hij Duitsland en Europa. Brandt bevond zich op dat moment op dezelfde plek als waar decennia eerder de Amerikaanse president John F. Kennedy zijn beroemde “Ich bin ein Berlineruitsprak, voor de Muur die de tragische tweedeling van Europa symboliseerde. Als geen ander had Brandt vergeefs geprobeerd om de tweedeling van Europa te verkleinen, met kleine manoeuvres in de Ostpolitik en grootse gebaren zoals zijn knieval in het getto van Warschau. En in 1989, aan het einde van zijn leven, viel de Muur toch nog, zonder bloedvergieten en als onverwacht stil slotstuk van de ‘eeuw van extremen’.

e toespraak die de Amerikaanse president John F. Kennedy op 26 juni 1963 in West-Berlijn hield
De Amerikaanse president John F. Kennedy tijdens zijn toespraak in West-Berlijn op 26 juni 1963. © Wikicommons

Samengroei en optimisme
En zo brak een tijdperk aan waarin inderdaad niet alleen Duitsland, maar heel Europa samengroeide. De vroege jaren negentig waren een tijd van grenzeloos optimisme, in Duitsland, in Oost-Europa, en ook in het Westen. Dictators die decennialang hadden geregeerd met ijzeren hand, een onderdrukkend inlichtingenapparaat en – als de nood aan de man kwam – de onvoorwaardelijke steun van het Rode Leger, waren overal, behalve in Boekarest, vreedzaam aan de kant gezet. De revoluties van 1989 waren van ‘zijde’ geweest, zo glad waren ze verlopen. Bovendien waren ze populair onder de bevolking, zoals bijvoorbeeld bleek uit vasthoudende demonstraties. Partijdictatuur maakte plaats voor verkiezingen die er werkelijk toe deden. In 1993 werd in Kopenhagen duidelijk dat Oost-Europese landen tot de Europese Unie zouden kunnen toetreden. En in Moskou verkocht McDonald’s hamburgers op het Rode Plein.

Er kon geen twijfel over bestaan: het optimisme in de jaren negentig over het ‘einde van de geschiedenis’ betekende niet zozeer voor veel Europeanen dat het conflict tussen Oost en West was verdwenen, maar het Westen, met zijn waarden van liberalisme, democratie en kapitalisme, had aan het langste eind getrokken. Deze overwinning zou niet het resultaat zijn geweest van een langer uithoudingsvermogen of grote economische of militaire slagkracht, maar omdat dit zo had moeten zijn.  Of, zoals de Amerikaanse president George Bush sr. stelde, ‘de Koude Oorlog is niet geëindigd, hij is gewonnen’. Dit optimisme veronderstelde dat niets zou samengroeien wat toch al bij elkaar hoort, zoals Brandt had beloofd, maar dat het Oosten van Europa zou worden zoals het Westen, omdat dit nu eenmaal zo hoorde te zijn. Bijvoorbeeld, het enthousiasme waarmee experts uit Bonn al in de eerste maanden van 1990 de Elbe overstaken om een begin te maken met de Konversion van de voormalige Duitse Democratische Republiek – een veelzeggende term – liet zien hoe de eenwording van Europa een Westers karakter kreeg. En waarom ook niet, leken deze experts te denken. Het Westers ideologisch model had niet alleen de Koude Oorlog gewonnen, maar leek zo succesvol dat deze overwinning ook het einde van de ideologische evolutie van de mensheid betekende: ‘het einde van de geschiedenis’, zoals de wetenschapper Francis Fukuyama in 1992 stelde.

De onzekerheid na de snelle naoorlogse wederopbouw hield niet op bij de landsgrenzen

In de jaren negentig leek deze stelling te kloppen. Oost-Europese landen modelleerden hun democratieën naar Westers model en schreven hun nieuwe grondwetten naar voorbeeld van de (West-)Duitse Grundgesetz. De belofte van de Europese Raad in Kopenhagen (1993) was niet loos gebleken: Oost-Europese landen traden inderdaad toe tot de Europese Unie en de NAVO. Experts van de Wereldbank vlogen naar Oost-Europese landen om voormalige apparatsjiks te bekeren tot het credo van het neoliberale kapitalisme, dat zij vervolgens via privatiseringen in de praktijk probeerden te brengen.

Dertig jaar verder
Inmiddels zijn we dertig jaar verder en spreekt niemand meer over ‘het einde van de geschiedenis’. Sterker nog: steeds minder mensen spreken over de overwinning van het Westen. Bovendien, sinds de verkiezing van de Amerikaanse president Donald Trump vragen steeds meer mensen zich af of ‘het Westen’ zelfs nog wel bestaat. Om die vragen te beantwoorden, moeten we eerst een ander existentieel vraagstuk onder ogen zien: is alleen ‘Oost-Europa’ ingrijpend veranderd door de Val van de Muur? Of heeft het einde van de Koude Oorlog ook de essentie van het Westen blijvend veranderd? Wij stellen dat het einde van de Koude Oorlog de toenmalige ontwikkelingen in West-Europa heeft versterkt en versneld en, op die manier, de richting van de West-Europese politiek tot op de dag van vandaag heeft beïnvloed. Dit veronderstelt dus allerminst het einde van de geschiedenis, maar het einde van de Koude Oorlog als versneller van de geschiedenis. Juist door de overwinningsroes in november 1989 werden drie processen, die in de jaren tachtig al gaande waren, zodanig versterkt dat die impuls van toen nog steeds voelbaar is.

De Muur bij de Brandenburger Tor op 1 december 1989
De Muur bij de Brandenburger Tor op 1 december 1989. © Wikicommons

Nog niet zo lang voor 1989 was zelfvertrouwen over het ‘Westerse model’ ver te zoeken in West-Europese hoofdsteden. In die periode bevond het Westen zich namelijk in de diepste democratische, geopolitieke en economische crisis sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Halverwege de jaren zeventig waren les trente glorieuses abrupt tot een eind gekomen, stukgelopen op een dubbele oliecrisis, massale werkloosheid, en torenhoge inflatie. Een andere belangrijke reden was het gevoel van een democratische malaise, gevoed door sociale bewegingen die succesvol hun onvrede met oude partijpolitici verwoordden, en pleinen, straten en universiteiten bezetten. De onzekerheid na de snelle naoorlogse wederopbouw hield niet op bij de landsgrenzen. Europese integratie leed aan ‘eurosclerosis’, Rusland viel Afghanistan binnen en begon met de Verenigde Staten een wapenwedloop in middellangeafstandsraketten. Deze wapenwedloop stelde de NAVO op de proef, omdat geen enkele West-Europese regeringsleider de noodzaak van deze rakketten aan zijn bevolking wist te verkopen.

West-Europese politieke leiders – de generatie van Mitterrand, Craxi, Kohl, en zeker ook Lubbers – keken niet passief toe. Ze formuleerden antwoorden op die crises, samen of alleen, die de politieke en economische constellatie van de jaren tachtig hebben gevormd. Aan het einde van de jaren tachtig hadden de geopolitieke, economische, en democratische uitdagingen uit die tijd dus al een specifieke respons gekregen. De overwinningsstemming in het Westen na de val van de Muur leek deze specifieke respons alleen maar te bevestigen en verder te versterken, met gevolgen tot ver na de jaren negentig.

Drie versnellende processen

Veiligheidspolitiek
Het eerste proces dat in de jaren tachtig was op- en uitgebouwd en in de jaren negentig is versneld, was de consolidatie van het Westerse bouwwerk van veiligheidspolitiek. Juist dit bouwwerk was op de proef gesteld en reacties hierop waren verdere Europese integratie en uitbreiding, en een herbevestiging van de NAVO. Denk aan Jacques Delors, de president van de Europese Commissie die de Europese Gemeenschap van staten via de Single European Act naar Maastricht leidde, en er zo een politieke en muntunie van smeedde. Intussen had die gemeenschap – met de toetreding van Griekenland, Spanje en Portugal – ervaring opgedaan in het verwelkomen van voormalige dictaturen. Dit was een ervaring die goed van pas kwam na 1989. Maar er was meer dan deze vorm van soft power. De wapenwedloop tussen Washington en Moskou, die in de jaren tachtig met hernieuwde verbetenheid in Europa werd uitgevochten, had het belang van de NAVO onderstreept na de détente van de jaren zeventig. Bovendien had deze wapenwedloop laten zien dat Europa schuilde onder de Amerikaanse veiligheidsparaplu.

Neoliberalisme
Het tweede proces dat door ‘1989’ werd versneld, was een groeiend vertrouwen in de macht en moraal van de markt. De economische crisis van de jaren zeventig was een omslagpunt tussen Keynes en het neoliberalisme, tussen Den Uyl en Thatcher. Overal op het Europese continent namen leiders van alle politieke families in toenemende mate afstand van staatsinterventie en de verzorgingsstaat. Als het Westen de Koude Oorlog kon winnen omdat het, zoals de Amerikaanse president Ronald Reagan zei, in staat was om Moskou ‘kapot te investeren’, was dit ook omdat het kapitalistische model in het Westen ervoor zorgde dat het Westen zich dit kon permitteren. En dit model had in 1989 een onmiskenbare neoliberale smoel gekregen.

Vertegenwoordigende democratie
Naast de Westerse geopolitieke instituties (zoals EU en NAVO) en het neoliberalisme, was ‘democratie’ de derde winnaar van de Koude Oorlog. In West-Europa overheerste een specifieke vorm van democratie: vertegenwoordigende democratie. Dit was een vorm die in de jaren tachtig net hersteld was van serieuze, radicalere uitdagingen, als gevolg van ‘1968’, het jaartal dat symbool stond voor de uitdaging van allerlei sociale bewegingen (studentenbeweging, vrouwenbeweging, milieubeweging, vredesbeweging) die wilden laten zien dat democratie draaide om participeren en zo juist ook buiten de muren van het parlement kon bestaan. De vertegenwoordigende democratie draaide echter niet om burgerparticipatie, maar om de autoriteit van beroepspolitici – veelal ‘grijze mannen in grijze pakken’ – voor wie democratie en technocratie leken samen te vallen. In andere woorden, 1989 was niet zozeer de overwinning van de democratie, maar van een specifieke vorm van vertegenwoordigende democratie.

Een stuk Berlijnse muur bij het Europees Parlement in Brussel.
Een stuk Berlijnse muur bij het Europees Parlement in Brussel in 2014. © Europese Unie

Geen ‘einde van de geschiedenis’
Het verloop van deze drie processen laat zien dat het Westers model na 1989 geen teken van Westerse overheersing was, en ook geen universeel antwoord op het ‘einde van de geschiedenis’. Het Westers model na 1989 was een product van zijn tijd, en vandaag de dag is dat duidelijker dan ooit. De vraag waarom dat zo is zal een belangrijk strijdpunt zijn in het debat dat historici over onze tijdsgeest zullen voeren. Maar het heeft er alle schijn van dat er in 1989 kansen zijn gemist om het economische, democratische en geopolitieke bestel van de post-Koude Oorlog tijd fundamenteel te overdenken en opnieuw te ontwerpen – zoals dat wel in 1945 gebeurde. In plaats daarvan zijn de politieke leiders van toen met veel zelfvertrouwen over het Westerse model het eind van de geschiedenis in gestapt.

De ‘ring van vriendschap’ die van de Oekraïne tot Tunesië om Europa had moeten liggen, is veranderd in een vuurlinie

Geen eigen veiligheids- en defensiebeleid
Nu lijkt duidelijk dat de grenzen van dat model in zicht lijken te komen. Het ‘post-Koude Oorlog tijdperk’ is niet de ‘tijd van het multilateralisme’, zoals werd gehoopt, en Europa is evenmin het epicentrum van een ‘postmoderne’ wereldorde zonder (ideologisch) conflict. De ‘ring van vriendschap’ die van de Oekraïne tot Tunesië om Europa had moeten liggen, is veranderd in een vuurlinie. En binnen de Europese grenzen staat de toekomst van de Unie zelf ter discussie; uitbreiding is inmiddels een taboe. De NAVO viert dit jaar haar zeventigste verjaardag, maar dat lijkt allerminst reden tot een feestje; de kloof tussen Washington en Brussel is diep. Het is nu duidelijk geworden dat Europa in de nadagen van 1989 de kans heeft laten liggen om een eigen veiligheids- en defensiebeleid vorm te geven en de relatie met Rusland duurzaam te herijken.

Neoliberalisme ter discussie
Tegelijkertijd heeft in het afgelopen decennium het geloof in de veerkracht en vitaliteit van het Westerse economische model een knauw gekregen. Vooraanstaande economen en bewegingen tegen bezuinigingsmaatregelen stellen het neoliberalisme ter discussie, en zelfs liberale partijen in Europa worden voorstander van een interventionistische overheid. Dit roept de vraag op, in steeds meer denktanks en media, wat die massale privatisering en deregulering nu eigenlijk hebben opgeleverd, en – ook als de economische som onder de streep positief is – wat de sociale kosten hiervan zijn geweest.

Democratie onder druk
Ook onder druk staan de deugden van het sterk representatieve karakter van de democratie in Europese landen, met de nadruk op vertegenwoordiging en individuele rechten in plaats van de volonté génerale. Met de kennis van nu zien we dat de verkiezingswinsten van de Lega Nord, het Front National en de FPÖ halverwege de jaren tachtig geen eenmalige tegenwind was, maar de aankondiging van een populistische storm die nog lang niet is uitgeraasd. En dit populisme lijkt precies de grondaanname van de naoorlogse democratie, geprezen in de jaren tachtig en negentig, te willen weerleggen. Ook hier duikt de vraag op of Europese leiders rondom 1989 niet te zelfgenoegzaam zijn geweest en de kans hebben laten liggen om juist toen de West-Europese democratie tegen het licht te houden.

Kortom, dertig jaar na 1989 is niet alleen duidelijk dat de jubelstemming over het ‘einde van de geschiedenis’ misplaatst was, maar wordt ook immer duidelijker dat juist die jubelstemming deels verantwoordelijk is voor de huidige problemen waarmee Europa wordt geconfronteerd. Het eind van de Koude Oorlog heeft daarmee niet alleen Oost-Europa, maar ook West-Europa ten diepste geraakt en veranderd. In deze serie bekijken we hoe en waarom dat het geval is geweest. In een reeks van zes artikelen staan experts stil bij de gevolgen van de Koude Oorlog voor Duitsland, het neoliberalisme, de uitdagingen van de Europese Unie, de relatie tussen Europa en Rusland en de staat van de democratie, om zo gezamenlijk een beeld te schetsen van hoe West-Europa er drie decennia na de Val van de Muur voorstaat.

Coming up in de serie “30 jaar na de val van de muur: de erfenis”: Aflevering 2 waarin de hedendaagse verschillen tussen Oost- en West-Duitsland (politiek, sociaal en economisch) worden verklaard vanuit het economisch beleid na de eenwording.

  • 1Eleni Braat en Pepijn Corduwener redigeerden een bundel met bijdragen van Nederlandse en internationale auteurs over dit thema. De bundel verschijnt deze zomer bij Routledge.

Auteurs

Eleni Braat
Historicus aan de Universiteit Utrecht
Pepijn Corduwener
Historicus aan de Universiteit Utrecht