De Europese Asscher-agenda: een politiek en economisch mijnenveld?
Analyse Europese Zaken

De Europese Asscher-agenda: een politiek en economisch mijnenveld?

18 Feb 2016 - 11:54
Photo: Pixabay.com
Terug naar archief
Naast de vele uitdagingen die het Nederlandse EU-voorzitterschap kent op het gebied van de vluchtelingeninstroom, lijkt ook een andere vorm van migratie een heet hangijzer te worden tijdens het voorzitterschap. Arbeidsmigratie is namelijk één van de belangrijke aandachtspunten van het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van Ministers (januari-juni 2016).
 
Nederland wil ‘oneerlijke’ concurrentie op arbeidsvoorwaarden bestrijden en wil met het pleidooi voor ‘fatsoenlijk werk’ een gelijk speelveld bevorderen op basis van ‘gelijk loon voor gelijk werk’.[1] Het Mobiliteitspakket waar de Europese Commissie mee zou komen, is recent uitgesteld en dat onderstreept de gevoeligheden. In de discussies rond arbeidsmobiliteit botsen naast de nationale belangen (Brexit, Oost-Europese arbeidsmigranten) ook fundamentele principes van de interne markt en van de euro. Tegelijkertijd is duidelijk dat er grenzen aan vrij verkeer zijn, onder andere om uitwassen tegen te gaan.
 
Om gelijke beloning te garanderen, zet minister van Sociale Zaken Lodewijk Asscher in op aanpassing van de huidige Detacheringsrichtlijn. Deze bepaalt de voorwaarden voor tijdelijke werknemers uit andere EU-lidstaten.[2]Asscher plaatst daarmee oude EU-discussies over loonniveau, arbeidsmarktregulering en welvaartsstaat terug in het hart van de EU-onderhandelingen over de verdere ontwikkeling van de interne markt en de EMU.[3]
 
Gegeven de groeiende twijfel over de publieke steun voor de EU en over de houdbaarheid van de welvaartsstaat, is de Nederlandse agenda voor het gelijktrekken van lonen een pijler van de Europa-strategie van het kabinet-Rutte 2. Het debat over arbeidsmobiliteit staat in de context van arbeidsmigratie uit de nieuwste EU-lidstaten.[4] De (loon)concurrentie op de arbeidsmarkt heeft het imago gekregen van ‘oneerlijke concurrentie’ en van een ‘race to the bottom’ van arbeidsvoorwaarden.[5]
 
Tegen de achtergrond van het Nederlands EU-voorzitterschap worden in dit artikel allereerst de discussies over de Detacheringsrichtlijn kort besproken. Vervolgens worden de arbeidsmigratiethema’s geanalyseerd aan de hand van een aantal Europese spanningsvelden. De conclusies specificeren de uitdagingen voor het voorzitterschap door te stellen dat de officiële Nederlandse voorzitterschapsstrategie rond sociale normen botst met de Nederlandse wensen met betrekking tot de euro en met de prioriteiten van andere lidstaten. Dit levert een weinig benijdenswaardig uitgangspunt op voor het voorzitterschap.
 
Migranten wachtende om Europa binnen te komen - Bron: Flickr.com / CAFOD Photo Library
 
Het EU-voorzitterschap en de Nederlandse sociale agenda
Het Nederlandse voorzitterschap richt zich, zoals het zelf aangeeft, op hoofdzaken.[6] Minister Asscher heeft “fatsoenlijk werk” tot zijn prioriteit gemaakt.[7] Een van zijn doelstellingen was de herziening van de Detacheringsrichtlijn.[8] Het kabinet stelt dat de huidige richtlijn tot oneerlijke concurrentie leidt tussen Nederlandse werknemers en gedetacheerde werknemers uit andere EU landen.[9] De Nederlandse inzet is loonverschillen tussen beide groepen te verkleinen en het principe van gelijk loon voor gelijke arbeid op dezelfde werkplek overal in de EU te laten gelden.[10]
 
De Detacheringsrichtlijn regelt het voordelig en op tijdelijke basis inhuren van buitenlandse werknemers.[11] Deze richtlijn bepaalt dat een basispakket van arbeidsvoorwaarden uit het ontvangstland van toepassing is op de gedetacheerde werknemer. Dit zijn de zogenoemde kernvoorwaarden van het ontvangstland, zoals minimumlonen, maximale werktijden en een minimum aantal vakantiedagen.
 
In de praktijk wordt de richtlijn slecht nageleefd. De SER noemt als concrete voorbeelden van misstanden het niet toepassen van de harde arbeidsvoorwaarden; het onterecht aanmerken van reis- en verblijfkosten als loon; en het zich ten onrechte voordoen als een buitenlandse dienstverlener via een postbusonderneming.[12] Bovendien concludeert de SER dat de gebrekkige handhaving bijdraagt aan het voortduren van deze misstanden.[13]
 
Een inhoudelijk omstreden punt is dat onder de huidige Europese regelgeving voor gedetacheerde werknemers twee jaar geen sociale zekerheids- en pensioenpremies hoeven te worden afgedragen in het werkland, maar enkel in het woonland.[14] Dit bevordert legale concurrentie op de afdracht van sociale-zekerheidspremies[15] en dit wordt als oneerlijk ervaren. Gedetacheerden zijn zo goedkoper dan de Nederlandse werknemer en dat zet volgens Asscher “de hele markt op zijn kop”.[16]
 
In een brief aan de Europees Commissaris voor Werkgelegenheid, Sociale Zaken, Vaardigheden en Arbeidsmobiliteit, Marianne Thyssen, van 18 juni 2015[17] heeft Asscher zijn wensen nogmaals uiteengezet. Hij benadrukt onder meer het misbruik van de Detacheringsrichtlijn, het gebruik van ‘schijnconstructies’ en de gebrekkige handhaving. Om lonen tussen werknemers zoveel mogelijk gelijk te trekken, wordt gemikt op uitbreiding van de kernvoorwaarden om concurrentie op arbeidsvoorwaarden verder te beperken.
 
Evenzo pleit Asscher ervoor strakkere tijdslimieten aan detacheringen te verbinden.[18] Daarnaast gaf de minister in een interview aan dat hij een einde wil maken aan de situatie waarin werknemers in Nederland werken, maar in hun eigen land sociale lasten betalen.[19]
 
Arbeidsmigratie en de spanningsvelden van het Voorzitterschap
De ‘fatsoenlijk werk’-agenda is onderdeel van een meer principiële discussie over arbeidsmigratie in de EMU. Het vrij verkeer van personen en diensten is onlosmakelijk verbonden met het functioneren van de euro en van de interne markt. Tegelijkertijd staan deze vrijheden al lange tijd onder druk.
 
Arbeidsmigratie wordt door velen als bedreigend ervaren en misstanden krijgen veel media-aandacht, omdat het maatschappelijk gevoelig ligt. De discussie gaat daarom in toenemende mate over het nationale draagvlak.[20] Eén zorg van Nederland en andere zogenoemde ‘ontvangstlidstaten’ betreft verdringing op de arbeidsmarkt. In 2013 kondigde minister Asscher al een ‘code oranje’ af, omdat laagopgeleiden in de rijkere EU-lidstaten benadeeld zouden worden door het vrij verkeer van werknemers.[21] Hij stelde dat “onze zwakste burgers het af zouden leggen tegen bekwamere mensen van elders”.[22]
 
Lage-lonenconcurrentie in de dienstensector is dan ook een controversieel onderwerp. EU-burgers staan veel negatiever tegenover het importeren van het vrij verkeer van diensten dan tegenover het vrij verkeer van goederen.[23]
 
Zendlanden versus ontvangstlanden
Het Nederlandse voorzitterschap wordt geconfronteerd met diverse spanningsvelden die voortkomen uit de wens de Detacheringsrichtlijn aan te passen. Het eerste spanningsveld betreft de tegenstelling tussen Oost- en West-Europa. Nog niet zo lang geleden leek Asscher nog alleen te staan in zijn roep om aanpassing van de Detacheringsrichtlijn.[24] Steun is er echter inmiddels ook van een aantal andere ‘ontvangstlidstaten’. De brief over het onderwerp aan Eurocommissaris Thyssen is mede ondertekend door Frankrijk, Duitsland, Zweden, België, Luxemburg en Oostenrijk.[25]
 
Dergelijke aanscherpingen worden door de traditionele ‘zendlidstaten’ met weinig enthousiasme ontvangen. In 2013 werd de ranglijst van de netto emigratielanden aangevoerd door Polen, gevolgd door Slovenië, Portugal, Hongarije, Slowakije en Roemenië.[26] Waar in Nederland wordt gesproken over ‘oneigenlijke’ of ‘valse’ concurrentie, zien deze lidstaten hun goedkopere arbeid als een legitiem concurrentievoordeel.[27]
 
"De Detacheringsrichtlijn past in de zoektocht naar een balans tussen marktwerking en sociale doelstellingen"
 
Het verzet van de ‘zendlidstaten’ tegen beperkingen werd ook duidelijk bij de aanname van de Handhavingsrichtlijn voor detacheringen in het voorjaar van 2014. Hongarije, Tsjechië, Letland, Estland, Slowakije, Malta en het Verenigd Koninkrijk stemden tegen.[28] Ondertussen heeft de nieuwe Poolse PiS-regering een harder ‘buitenlands’ (lees: Europees) beleid aangekondigd. Gezien de stemverhoudingen bij de aanvaarding van de Handhavingsrichtlijn in 2014 is het aannemelijk dat er in de ‘zendlidstaten’ weinig animo is de Nederlandse beleidsagenda in 2016 te steunen. Of Nederland in deze kwestie als een neutrale voorzitter gezien zal worden, is de vraag.
 
Daarnaast speelt ook het Verenigd Koninkrijk een doorslaggevende rol bij de aanpassingen aan de Detacheringsrichtlijn. Zo heeft commissaris Thyssen onder druk van de onderhandelingen met de Britten haar voorstellen voor het Mobiliteitspakket in december uitgesteld.[29] Prime minister Cameron wil bijvoorbeeld de sociale rechten van arbeidsmigranten uit de EU beperken. Gezien de onderhandelingen tussen de Commissie en het Verenigd Koninkrijk moet Nederland uitkijken niet de Commissie te doorkruisen.
 
Interne markt versus sociale doelstellingen
Het EU-verdrag schrijft voor dat de EU zich moet inzetten voor een sociale-markteconomie met een groot concurrentievermogen, gericht op werkgelegenheid en sociale vooruitgang.[30] Waar de nadruk van het Europese-integratieproces in de beginjaren veelal lag op economische doelstellingen, lijkt er nu sprake van enige toename in de aandacht voor de sociale aspecten.[31]
 
De Detacheringsrichtlijn past in de zoektocht naar een balans tussen marktwerking en sociale doelstellingen. De richtlijn heeft een tweeledig doel: het stimuleren van het vrije-dienstenverkeer zonder afbreuk te doen aan de bescherming van de gedetacheerde werknemer.[32] De Detacheringsrichtlijn is inmiddels een symbool geworden van de spanningen tussen de sociale en economische doelstellingen en de EMU. Waar in het recente verleden lidstaten hun best deden gelijke of betere arbeidsvoorwaarden voor gedetacheerde werknemers in te voeren, bleken deze steeds in strijd met de bepalingen van het vrije verkeer.[33] De uitbreidingen, eurocrisis en toenemende druk op de arbeidsmarkt heeft de aandacht voor de sociale kant van de EU versterkt.[34] Gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde werkplek lijkt daarmee een antwoord te zijn op het primaat van de vrije markt.
 
Werkgevers en werknemers verschillen eveneens sterk van mening over arbeidsmigratie en de werking van de Detacheringsrichtlijn. VNO-NCW is van mening dat Asscher “doorslaat” en teveel nadruk legt op de nadelen.[35] Aan de andere kant hebben de vakbonden aangegeven teleurgesteld te zijn dat de Commissie enkel spreekt van een beperkte evaluatie van de Detacheringsrichtlijn, omdat dit onvoldoende zou zijn om het probleem van ‘sociale dumping’ aan te pakken en gelijk loon voor gelijk werk te verwezenlijken.[36]
 
De vraag is natuurlijk of een balans tussen economische en sociale afwegingen mogelijk is. Het is twijfelachtig of de voorbereidingen van het voorzitterschap en de overleggen met bondgenoten en met de Commissie tot duidelijkheid hebben geleid over de bewegingsruimte.
 
"Migratie bleek ook een belangrijke bron van inkomsten voor Oost-Europese landen"- Bron: RIA Novosti Archive
 
EMU versus arbeidsmigratie
Het aanpassen van detacheringsregelgeving zal in de praktijk arbeidsmigratie kunnen bemoeilijken. Vooral de eurozone ondervindt hiervan de negatieve gevolgen, aangezien arbeidsmigratie een van de belangrijkste aanpassingsmechanismen is binnen de EMU voor het opvangen van asymmetrische schokken tussen lidstaten.[37] Spanningen zijn onvermijdelijk tussen plannen voor een fatsoenlijke Europese arbeidsmarkt en de Nederlandse doelstelling als verwoord in de Staat van de Unie om te komen tot “versterking, verdieping en institutionele vormgeving van de Economische en Monetaire Unie (EMU)”.[38]
 
De EU worstelt echter met zijn arbeidsmarkten en afremming van arbeidsmigratie kan dit verergeren. Ter vergelijking: in de EU woont 4% van de beroepsbevolking in een andere lidstaat, terwijl in de Verenigde Staten ruim 30% van de Amerikaanse beroepsbevolking in een andere staat dan zijn of haar geboortestaat woont.[39] De blijvend lage arbeidsmobiliteit binnen de EU is des te opvallender, omdat de werkloosheid in veel lidstaten na de uitbraak van de financiële crisis sterk is gestegen. In het begin van de crisis was er zelfs sprake van een afname van de arbeidsmobiliteit in het EU-gebied  van 41%.[40]
 
De bestaande arbeidsmigratietendens lijkt voornamelijk het gevolg van aanzienlijke loon- en inkomensverschillen tussen oostelijke en westelijke lidstaten, in plaats van werkloosheidsverschillen.[41] Inkomens- en loonverschillen[42] tussen de oostelijke en westerse EU-lidstaten zijn het afgelopen decennium de belangrijkste motor van arbeidsmigratie geweest.[43]
 
Migratie bleek ook een belangrijke bron van inkomsten voor Oost-Europese landen. Ondanks de diverse beperkingen op arbeidsmobiliteit hebben juist detacheringen sterk aan populariteit gewonnen.[44] Sinds medio jaren tachtig van de vorige eeuw is de tijdelijke migratie via het vrij verkeer van diensten toegenomen.[45] Ten opzichte van 2010 is het aantal detacheringen sterk gestegen, naar 1,3 miljoen detacheringen in 2013.[46]
 
"De blijvend lage arbeidsmobiliteit binnen de EU is opvallend, omdat werkloosheid in veel lidstaten sterk is gestegen na de uitbraak van de financiële crisis"
 
Zowel de Europese Commissie als Nederland stelt arbeidsmobiliteit te willen stimuleren. Dit kan in de vorm van het verder bevorderen van tijdelijke migratie. Wanneer er echter meer wordt gestuurd op het zoveel mogelijk gelijktrekken van de lonen, zal één van de belangrijkste aandrijvers van arbeidsmigratie wegvallen.
 
Onderzoek van de OESO (1999) liet zien dat inkomensconvergentie en kleinere loonverschillen in het Eurogebied ervoor hebben gezorgd dat de motieven om te migreren, zoals die in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw voor Zuid-Europeanen bestonden, zijn verdwenen.[47] Verdere loonconvergentie kan er op termijn toe leiden dat arbeidsmobiliteit wordt afgeremd.[48] Dat werpt de vraag op wie opdraait voor de sociale kosten voor de emigratielanden binnen de Eurozone. Daarbij, afremmen van immigratie kan noodzakelijke hervormingen in de ontvangende landen belemmeren en het kan de economie schaden.[49]
 
Conclusie
Nederland heeft ervoor gekozen om als prioriteit voor het EU-voorzitterschap het hete hangijzer ‘arbeidsmigratie’ naar voren te schuiven. Het uitstel van het Mobiliteitspakket naar het voorjaar is een voorteken dat het krachtenveld de nodige uitdagingen zal opleveren. Nederland geldt zelf als voortrekker van het indammen van ‘oneerlijke concurrentie’ en dit leidt potentieel tot verminderde arbeidsmobiliteit.
 
Ondanks dat Nederland zich inspant om coalities te smeden, zijn er de nodige spanningen. Er kan aanzienlijke weerstand worden verwacht rond de voorgenomen beperkte herziening van de Detacheringsrichtlijn vanuit de ‘netto zendlidstaten’, die in de meerderheid zijn; voorts kan de dreiging van de Brexit het presenteren door de Commissie van het Mobiliteitspakket tijdens het Nederlandse Voorzitterschap in de weg staan.
 
De agenda van minister Asscher ligt ook gevoelig, omdat het de balans tussen sociale en economische doelstellingen raakt. De Detacheringsrichtlijn leek in het verleden vooral bedoeld voor het bevorderen van het vrij verkeer van diensten en niet zozeer om sociale doelstellingen te verwezenlijken. De agenda van Asscher, die beoogt de bescherming van werknemers te verbeteren, wordt door velen beschouwd als een beperking van de arbeidsmobiliteit, omdat het een aantal concurrentievoordelen van lage-lonenlanden vermindert. Daarmee ligt de vraag op tafel of een aanpassing van de Detacheringsrichtlijn zoals bedoeld door Nederland, niet strijdig is met een belangrijke doelstelling van de EU, namelijk om arbeidsmobiliteit te vergroten.
 
Ten derde botst het afremmen van arbeidsmigratie met de wens van de Nederlandse regering te voorkomen dat de EMU een overdrachtsunie wordt. Loonflexibiliteit en arbeidsmobiliteit zijn belangrijke aanpassingsmechanismen binnen de EMU. De Nederlandse inzet in de EMU en het Europees Semester is erop gericht dat landen hun eigen problemen oplossen, bijvoorbeeld door het inzetten van arbeidsmobiliteit. De voorstellen van Asscher beogen echter loonverschillen kleiner te maken. Een door Brussel afgedwongen loonconvergentie kan arbeidsmigratie beperken. Kortom: de Nederlandse ambities staan ook elkaar in de weg.
 
 
Adriaan Schout, Jan Marinus Wiersma en Mariana Gomes Neto zijn allen verbonden aan Instituut Clingendael. Adriaan Schout als Senior Research Fellow en hoofd EU-studies, Marinus Wiersma als Senior Visiting Fellow, en Mariana Gomes Neto als Research Fellow.
 
 
[1] Nederlandse regering, ‘Kabinetsreactie SER-advies arbeidsmigratie’, 16 juni 2015, p. 2; en Minister Asscher, ‘Brief aan Eurocommissaris Thyssen over de Detacheringsrichtlijn’, 18 juni 2015.
[2] Minister Asscher, a.w. noot 1; en K. Meijnders, ‘Goedkope buitenlandse werknemers: Asscher gaat strijd aan met Brussel’, BNR website, 27 februari 2015.
[3] B.J. Eichengreen, European Monetary Unification: Theory, Practice, and Analysis, Cambridge, MA: MIT, 1997, pp. 138-141.
[4] L. Berntsen, ‘Agency of Labour in a Flexible Pan-European Labour Market’, Phd diss. Faculty of Social Sciences of the University of Jyväskylä, juni 2015, p. 58.
[5] Nieuwsbericht Rijksoverheid, ‘Onderzoek arbeidsmigratie: verdringing door ongelijke concurrentie’, 20 november 2014.
[6] Nieuwsbericht Rijksoverheid, ‘Koenders: “EU-voorzitter Nederland zet in op hoofdzaken, innovatie en band met burgers”’, 28 januari 2015.
[7] Nieuwsbericht Rijksoverheid, ‘Kabinet zet in op beperking duur detachering EU werknemers’, 16 juni 2015.
[8] ‘Toespraak van minister Asscher (SZW) op het symposium Arbeidsmigratie Limburg’, 9 februari 2015.
[9] Nieuwsbericht Rijksoverheid, a.w. noot 5.
[10] ‘Toespraak van minister Asscher (SZW) op het symposium Arbeidsmigratie Limburg’, 9 februari 2015.
[11] M.S. Houwerzijl, ‘Concurreren met behulp van detacheringsarbeid’, in: J. Cremers, I. van den Burg, C. Hamans, & A. Pilon (red.), Voorbij de retoriek. Sociaal Europa vanuit twaalf invalshoeken. (Vol. WBS Europa Fonds, pp. 91 - 105), Amsterdam: Van Gennep Amsterdam, 2014, p. 92.
[12] SER, Advies arbeidsmigratie, advies 2014/9, december 2014, p. 36.
[13]  Houwerzijl, a.w. noot 11, p. 119.
[14] SER, a.w. noot 12, p. 32.
[15] M. Kremer & E. Schrijvers, Policy Brief 1 – Roemeense en Bulgaarse arbeidsmigratie in betere banen’, WRR, januari 2014, nr. 1, p. 8.
[16] Meijnders, a.w. noot 2.
[17] Minister Asscher, a.w. noot 1.
[18] Minister Asscher, a.w. noot1, p. 3.
[19] Meijnders, a.w. noot 2.
[20] Kamerbrief Ministerie van Buitenlande Zaken, ‘Kamerbrief Inhoudelijke Voorbereidingen Nederlands EU-voorzitterschap 2016’, 28 januari 2015, p. 11.
[21] ‘Asscher: code oranje heeft gewerkt’, Trouw, 9 mei 2014.
[22] Ibid.
[23] L. Calmfors et al., ‘Trade in Services and in Goods with Low-Wage Countries– How Do Attitudes Differ and How Are They Formed?’, SIEPS, 2009: 6, p. 8.
[24] Rijksoverheid, Brief aan Eurocommissaris Thyssen, 18 juni 2015, p. 3.
[25] Ibid.
[26] European Commission, Report Posting of Workers: report on A1 portable documents issued in 2011 and 2012, december 2014, p. 15.
[27] Houwerzijl, a.w. noot 11, p. 95.
[28] Euractiv, ‘Labour ministers hammer out agreement on posted workers’, 10 december 2013.
[29] ‘Toespraak Marianne Thyssen in het Vlaams Parlement’, 27 januari 2016.
[30] Art. 3 lid 3 VEU.
[31] K.P. Goudswaard, ‘De Europese Unie: Economisch en sociaal?’, SMA, 2006, p. 408.
[32] V. Van Den Eeckhout, ‘Internationaal arbeidsrecht gemangeld tussen vrij verkeer van personen, vrij verkeer van diensten, vrijheid van vestiging en non-discriminatie. Enkele aantekeningen vanuit ipr-perspectief bij de uitspraken Viking, Laval, Rüffert en C./Luxemburg’, 2009, p. 10; en Hof van Justitie, Zaak C-341/05, Laval (2007) ECR I-11767-11894, par. 74-76.
[33] Zie bijv. Hof van Justitie, Zaak C-341/05, Laval (2007) ECR I-11767-11894, par. 80; en Hof van Justitie, Zaak C-346/06, Rüffert (2008) ECR I-1989, par. 32-33.
[35] ‘Asscher slaat door over arbeidsmigratie’, Forum (VNO-NCW), 19 mei 2015, p. 4.
[36] ‘FNV Europa Nieuws’, FNV, 15 januari 2015, p. 5.
[37] S. Fernandes & K. Maslaukaite, Policy Paper 98, ‘A social dimension for the EMU’, Notre Europe, september 2013, p. 5.
[38] Brief Regering, ‘Staat van de Unie 2015’, 23 februari 2015, p. 10.
[39] A. Arpaia et al., ‘Labour mobility and labour market adjustment in the EU’, European Commission, Economic Papers, no. 539, december 2014, pp. 5-6.
[40] L. Andor, Speech, ‘Labour mobility within the EU’, 10 februari 2013.
[41] Ibid.
[42] Eurostat, ‘Wages and labour costs’, mei 2015.
[43] Europese Commissie, Employment and Social Developments in Europe 2013, 21 januari 2014, hoofdstuk 5, Box 3, p. 284.
[44] Berntsen, a.w. noot 4, p. 57 en pp. 63-64.
[45] Europese Commissie, Memo: Labour Mobility within the EU, 25 september 2014.
[46] European Commission, Study on the economic and social effects associated with the phenomenon of posting of workers in the EU, maart 2011, p. 1.
[47] OESO, EMU: Facts, Challenges and Policies, 1999, pp. 121-138.
[48] Kremer & Schrijvers, a.w. noot 15, p. 20.
[49] J. Springford, ‘Brexit and EU regulation: A bonfire of the vanities?’, Londen: CER, Policy Brief, 3 februari 2016.
 

Auteurs

Adriaan Schout
Senior Research Fellow at Clingendael Institute
Jan Marinus Wiersma
Senior Visiting Fellow bij Instituut Clingendael
Mariana Gomes Neto
Voormalig Research Fellow bij Instituut Clingendael; bestuurslid Foundation Initiatives for Peace and Human Rights