De onbeantwoorde vragen over het Srebrenica-drama
Serie Diplomatie & Buitenlandse Zaken

De onbeantwoorde vragen over het Srebrenica-drama

19 Jul 2022 - 15:40
Photo: Srebrenica, 2015. © tamasvarga67 / Flickr
Terug naar archief
Author(s):

De officiële excuses van de Nederlandse regering zullen het boek Srebrenica niet doen sluiten. Dat Dutchbat een onmogelijke opdracht aanging, maakt onderzoeker Sipke de Hoop al in 1996 duidelijk in de Internationale Spectator. Het magazine viert dit jaar het 75-jarig jubileum door spraakmakende publicaties uit het archief met de kennis van nu te analyseren. Militair-historicus Christ Klep ziet dat de grote vragen die De Hoop toen stelde over het Srebrenica-drama ook vandaag goeddeels onbeantwoord blijven.

Terwijl ik medio juli 2022 deze regels uittik, is de Srebrenica-nasleep wederom in een lichte stroomversnelling geraakt. Bij de jaarlijkse herdenking in Srebrenica op 11 juli 2022 bood minister van Defensie Kajsa Ollongren namens de Nederlandse regering haar “diepste excuses” aan.1  Maar hoe diep de verwoording ook was, de excuses hadden een duidelijk afgebakende limiet. Ollongren bleef namelijk ook pal achter Dutchbat III staan.

Die veteranen van Dutchbat III ontvingen bijna een maand eerder in Schaarsbergen officiële erkenning en ook excuses van het Nederlandse kabinet. De Dutchbatters hadden, zo was de boodschap van regeringszijde, in 1995 een onuitvoerbare missie voor de kiezen gekregen.

“Het is voor de mannen goed dat het nu is gezegd”, reageerde Dutchbat-commandant Thom Karremans. “Voor de meesten maakt het een verschil, maar voor mij niet. Ik vind het nu te laat.”2  Op haar beurt liet mensenrechtenadvocaat Liesbeth Zegveld weten verbijsterd te zijn: “Om te beginnen had Rutte excuses moeten aanbieden aan de nabestaanden van de vermoorde moslims. Bovendien had hij moeten erkennen dat Dutchbat grote fouten heeft gemaakt.”3

Srebrenica herdenking op het Malieveld op 11 juli 2022. Roel Wijnants - Flickr
Srebrenica-herdenking op het Malieveld op 11 juli 2022. © Roel Wijnants / Flickr

Hoe het ook zij, ook deze officiële erkenning en excuses zullen het boek Srebrenica waarschijnlijk niet doen sluiten. Zo eisen Dutchbat-veteranen én nabestaanden uit Srebrenica nog steeds dat ‘de echte waarheid’ en ‘de verborgen agenda’s’ boven water komen. Waarom bijvoorbeeld werd Dutchbat III in 1995 zo dramatisch in de steek gelaten toen Bosnisch-Servische troepen de safe area van de Verenigde Naties in Srebrenica onder de voet liepen? En waarom was er geen NAVO-luchtsteun van betekenis gekomen?

Back to the future
Een jaar na de tragische gebeurtenissen in Srebrenica publiceerde de Internationale Spectator een uitgebreid artikel (tegenwoordig heet zoiets een long read) van de Groningse historicus en Oost-Europaspecialist Sipke de Hoop, onder de titel ‘VN onder vuur en Defensie buiten schot? Een terugblik op drie jaar (inter)nationale betrokkenheid bij Srebrenica.’
4

scan archief
Lees hier het artikel 'VN onder vuur en Defensie buiten schot? Een terugblik op drie jaar (inter)nationale betrokkenheid bij Srebrenica' uit 1996 door Sipke de Hoop.

Het was een belangwekkend artikel. Eigenlijk voor het eerst stak iemand met ruime wetenschappelijke blik de thermometer in wat toen al de etterende nasleep van de Srebrenica-tragedie was. Dat ‘Srebrenica’ niet meer in de nevelen der geschiedenis zou oplossen – zoals menig politicus of ambtenaar in Den Haag wellicht stiekem hoopte – was in de zomer van 1996 al wel duidelijk.

Daar had het ministerie van Defensie trouwens zelf ook deels schuld aan. Veel enthousiasme om zich aan een diepgravend (zelf)onderzoek te wagen was er niet. In de nazomer van 1995 organiseerde Defensie met gezonde tegenzin dan toch een debriefing van Dutchbat-personeel. Dit initiatief bleek echter zo lacuneus, dat het debriefingsverslag al snel een stortvloed aan kritiek en nieuwe vragen opriep.

Het verslag concludeerde dat Dutchbat in de zomer van 1995 juist erger had weten te voorkomen. Ook zouden Nederlandse militairen volgens het verslag niet getuige zijn geweest van Bosnisch-Servische misdaden tijdens en na de val van de enclave. Een scala aan cruciale vragen bleef onbeantwoord.

Een tsunami aan onthullingen en incidenten
Niet de overheid maar een tsunami aan onthullingen en incidenten bepaalde in hoge mate de beeldvorming rond Dutchbat III en de Nederlandse rol bij de val van de enclave. Hoogst symbolisch was de saga van het vernietigde fotorolletje.

Een Dutchbat-militair had foto’s gemaakt van executies van moslimmannen door Bosnisch-Servische troepen. Een fotolaborant van Defensie slaagde er echter in juist dát ene fotorolletje om zeep te helpen. Een “oenige fout”, zoals toenmalig minister van Defensie Joris Voorhoeve het uitdrukte.5  Nog jarenlang poogden onderzoeksjournalisten tevergeefs het (vermeende) werkelijke lot van het rolletje te achterhalen.

Thom_Karremans_in_1995
Thom Karremans in 1995.

Daar bleef het niet bij wat betreft oenige beeldvorming. Videobeelden uit juli 1995 zetten met name bataljoncommandant Thom Karremans neer als besluiteloos en grossierend in ongelukkige uitspraken (“We hebben in Bosnië geleerd dat het onderscheid the good guys en the bad guys niet opgaat”6 ). Zo introduceerden Frits Barend en Henk van Dorp in hun praatprogramma het neologisme ‘Karremansgevoel’: een Don Quichot-achtige ervaring van naïeve hulpeloosheid.

In zijn stuk sprokkelde De Hoop zoveel mogelijk de beschikbare – en nog fragmentarische – kennis over het drama van Srebrenica bijeen. Erg geplaveid was de sprokkelweg toen nog niet. In de zomer van 1996 lagen de grote officiële onderzoeken nog in het verschiet. De Amerikaanse journalist David Rohde had al wel naam gemaakt met een serie artikelen over Srebrenica, waarvoor hij later de Pulitzer Prize zou ontvangen.

Onderzoek van NRC Handelsblad, de Interkerkelijke Omroep Nederland (IKON) en het Britse Channel 4 concludeerde in mei 1996 dat luchtsteun aan Dutchbat III mogelijk was uitgebleven vanwege een geheime afspraak tussen VN-commandant generaal Bernard Janvier en de Bosnisch-Servische bevelhebber Ratko Mladic.7  Verder konden bijvoorbeeld journalisten als Frank Westerman en Bart Rijs putten uit een goudmijn van gelekte en via WOB-procedures8  opgevraagde documenten.

Het politieke debat verpieterde

Met tientallen Kamerbieven probeerde het kabinet van Wim Kok de stroom onthullingen en lastige vragen binnen de dijken te houden. Zonder veel succes. Integendeel, in november 1996 belastte het zwaar belaagde kabinet alsnog het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) met een breed opgezet onderzoek naar Srebrenica. Een deadline voor dit onderzoek stelde de regering niet, maar op een duur van zes jaar hadden toch weinigen gerekend.

Ondertussen concludeerde de speciaal opgetuigde commissie-Van Kemenade in 1998 dat van een overheidsdoofpot rond Srebrenica geen sprake was geweest. Eind 1999 verscheen verder een omvangrijk VN-rapport over de val van Srebrenica.

Uiteindelijk haalde juist het NIOD-rapport in 2002 de scherpste politieke angels uit de politieke nasleep. Op het (onverwachte en door de VVD-kabinetsleden ongewenste) aftreden van het kabinet-Kok volgde een haastige en beperkte parlementaire enquête. Het politieke debat verpieterde. Stapje voor stapje begonnen opeenvolgende kabinetten aan de rehabilitatie van Dutchbat, inclusief schadevergoedingen. En op hun beurt probeerden advocaten als Liesbeth Zegveld in de rechtszaal genoegdoening te krijgen voor de slachtoffers uit Srebrenica.

Bewuste passiviteit door de VN en grote mogendheden
Het stuk van Sipke de Hoop positioneert zich in de zomer van 1996 op een eerste breukvlak in de nasleep van Srebrenica. Het jaar volgend op de val van de enclave had – op nationaal en internationaal niveau – vooral verontwaardiging, onthullingen en vraagtekens opgeleverd. De ‘grote verantwoording’ in officiële rapporten moest nog komen.  

De Hoop stelde echter al wel een aantal fundamentele kwesties aan de orde, om te beginnen op internationaal niveau. Waren Nederland en Dutchbat nu wel of niet ‘gepiepeld’ door de internationale gemeenschap – in het bijzonder door de Verenigde Staten, Frankrijk en Groot-Brittannië? Was de Bosnisch-Servische aanval op Srebrenica voorzienbaar geweest? Het VN-rapport en het NIOD concludeerden later van niet.

Onderzoekers van HUMAN/VPRO en minister Voorhoeve gingen daar echter tegenin: een paar weken voor de aanval op Srebrenica zouden met name de Amerikanen voor onbepaalde tijd luchtsteun aan VN-troepen in Bosnië-Herzegovina hebben opgeschort.9  De grote mogendheden zouden simpelweg geen zin hebben gehad om de potentieel gijzelbare UN safe areas –waaronder Srebrenica – nog langer aan een flinterdun infuus te houden.

Voor De Hoop liggen de eigenlijke redenen voor het kunnen plaatsvinden van de Bosnisch-Servische aanval al wel voor de hand

Sipke de Hoop is in 1996 al sceptisch – en terecht. Het kan toch niet anders, meent hij, dan dat de inlichtingendiensten van de grote mogendheden hebben geweten van de Bosnisch-Servische troepenopbouw rond Srebrenica voorafgaand aan de aanval? “Het is simpelweg moeilijk te geloven dat in dit tijdperk van satellieten deze informatie niet voorhanden was.”10

Voor De Hoop liggen de eigenlijke redenen voor het kunnen plaatsvinden van de Bosnisch-Servische aanval al wel voor de hand. Kort door de bocht gezegd: de VN en de grote mogendheden wilden van de kwetsbare VN-veilige gebieden af. Het ging hier volgens De Hoop niet eens zozeer om het cynisch en doelbewust opgeven van UN safe areas als Srebrenica. Het betrof eerder een soort bewuste passiviteit, waarbij de veiligheid van de VN-blauwhelmen voorop stond, gekoppeld aan een naïef geloof in de lopende onderhandelingen met de Serviërs onder leiding van VN-gezant Carl Bildt.

Begrafenis van 505 geïdentificeerde slachtoffers in Potočari, 11 juli 2006. Wikimediacommons
Begrafenis van 505 geïdentificeerde slachtoffers in het dorp Potočari in de gemeente Srebrenica in Bosnië en Herzegovina in juli 2006. © Wikimediacommons

Pas jaren later zouden het Joegoslaviëtribunaal en het Internationaal Gerechtshof de massamoorden in Srebrenica als genocide kwalificeren. In 1996 zoekt Sipke de Hoop de verklaring voor de moordpartij vooral in een geheime afspraak tussen VN-bevelhebber generaal Rupert Smith en generaal Mladic over de veilige aftocht van Dutchbat uit Srebrenica.

Werd de Dutchbatters wellicht een versimpeld beeld van de Balkan als een chaotisch gebied vol eeuwige en bloedige vetes voorgeschoteld?

Dit akkoord en het geplande vertrek van Dutchbat op 21 juli 1995, zo stelt De Hoop, “lijken achteraf door de Bosnische Serviërs te zijn beschouwd als vrijbrief om nog in leven zijnde gevangenen te vermoorden. Bovendien legitimeerde de overeenkomst de evacuatie (etnische zuivering) van enkele tienduizenden vrouwen, kinderen en bejaarden.”11  Natuurlijk impliceert het werkwoord ‘lijken’ een stevig voorbehoud, maar het is en blijft een sleutelzin in het betoog van De Hoop.

De rol van Dutchbat
In de tweede helft van zijn artikel ontleedt De Hoop de gebeurtenissen op het nationale niveau. Ook daar is hij behoorlijk sceptisch en kritisch – zeker wanneer afgezet tegen de recente officiële excuses aan Dutchbat. Van het verwijt onder sommige Dutchbatters dat de moslimstrijders in de enclave niet meewerkten en zich niet lieten ontwapenen, moet De Hoop weinig hebben. Hun wapens waren immers de enige veiligheidsgarantie; al helemaal gezien de lichte bewapening van Dutchbat en de onduidelijkheid over de toezegging van NAVO-luchtsteun.

Meer in het algemeen vraagt De Hoop zich af hoe het eigenlijk gesteld was met de houding van de Dutchbatters tegenover de moslims. Hij adviseert nader onderzoek naar de opleiding en training van deze groep voorafgaand aan de missie. Werd de Dutchbatters wellicht een versimpeld beeld van de Balkan als een chaotisch gebied vol eeuwige en bloedige vetes voorgeschoteld?

Dutchbat III bij Veteranendag 2014 in Den Haag. FaceMePLS via Wikimediacommons
Dutchbat III bij Veteranendag 2014 in Den Haag. © FaceMePLS via Wikimediacommons

Dat Dutchbat een onmogelijke opdracht aanging, maakt De Hoop al in 1996 duidelijk. Uiteindelijk gaven, zo legt hij uit, vooral politieke en humanitaire redenen de doorslag om naar Srebrenica af te reizen. Nadrukkelijk citeert De Hoop toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Hans van Mierlo: “De grote betrokkenheid die in Nederland, in publieke opinie, bij parlement en regering bij de gebeurtenissen in het voormalig Joegoslavië van meet af aan had bestaan maakte het reeds om binnenlands-politieke redenen moeilijk voorstelbaar dat Nederland afzijdig zou blijven.”12

Ook wilde Nederland door middel van de operatie in Srebrenica meer invloed verwerven op de internationale besluitvorming rond Bosnië-Herzegovina – een wens die eindigde in de spreekwoordelijke koude kermis. De Hoop had gelijk: als politici het oneens zijn over doelstellingen, dan krijgen militairen onduidelijke opdrachten. Als men afschrikking van de Bosnische Serviërs tot uitgangspunt maakte zonder de bijbehorende militaire middelen, dan kon er slechts sprake zijn van illusiepolitiek.

Interessant genoeg waren het precies dit soort argumenten en vragen die Sipke de Hoop enkele jaren later in botsing met het NIOD brachten – opnieuw in de Internationale Spectator overigens.13  De titel van zijn nieuwe stuk was veelzeggend: ‘Onevenwichtigheid in NIOD-rapport over Srebrenica.’

Voor de krijgsmacht was Srebrenica vooral een eenmalige vergissing

De Hoop stoorde zich eraan – los van een aantal inhoudelijke tegenstrijdigheden – dat in het NIOD-rapport schijnbaar niemand echt iets te verwijten viel. Naar zijn mening probeerden de onderzoekers wel erg krampachtig om het negatieve beeld van Dutchbat te verklaren of in context te zetten.

Wat mij betreft sneed en snijdt De Hoops kritiek wel degelijk hout. “In de politiek draait het echter”, zo schreef hij, “net als in de wetenschap, uiteindelijk om de interpretatie en appreciatie van die feiten. En hierover is na dit [NIOD-]rapport, maar ook na de enquête [de parlementaire enquête Srebrenica 2002-2003, CK], het laatste woord nog lang niet gesproken.”14

De grote vragen blijven onbeantwoord
Inderdaad, het boek Srebrenica is nog lang niet gesloten. Voor wie in 1996 de beschouwing van Sipke de Hoop uit de Internationale Spectator tot zich nam, is dat eigenlijk nauwelijks een verrassing. De grote vragen die hij toen stelde over het Srebrenica-drama blijven ook heden ten dage goeddeels onbeantwoord.

Srebrenica, 2008. Photo RNW.org
Srebrenica, 2008. © Photo RNW.org

De kans dat de grote antwoorden enigszins proactief uit de koker van politiek of krijgsmacht komen, is niet bijster groot meer. Voor de krijgsmacht was Srebrenica vooral een eenmalige vergissing. Nooit meer op pad zonder escalatiedominantie, duidelijke geweldsregels en heldere bevelslijnen, dat was de boodschap. De krijgsmacht had zijn lessen geleerd. Volgens Defensie was bijvoorbeeld de missie in Afghanistan het bewijs dat de krijgsmacht ‘voorbij’ Srebrenica was geraakt. Bij het Afghaanse Chora (juni 2007) gingen de luchtmobiele nazaten van Dutchbat III zelfs het gevecht aan met de Taliban onder het motto deze keer wél stand te zullen houden.

Voor de Nederlandse politiek was de parlementaire enquête over Srebrenica in 2002-2003 zowel omslagpunt als afsluiting. Vanaf nu lag het accent op de rehabilitatie van Dutchbat III. Fundamentele kritiek op het bataljon was in wezen not done.

In 2000 dook Srebrenica nog even op in de aanloop naar de zogenaamde United Nations Mission in Ethiopia and Eritrea (UNMEE). Onder verwijzing naar de militaire machteloosheid van Dutchbat III drong een Kamermeerderheid aan op het meesturen van Apache-gevechtshelikopters om de Nederlandse blauwhelmen te beveiligen: de fameuze ‘Koenders-helikopters’.15

De Nederlandse militaire top, de UNMEE-leiding en de VN zagen het nut van de Apaches niet zo; ze werden in Djibouti gestationeerd, véél te ver van het inzetgebied. Maar ze gingen wel, als een laatste krampachtig ‘bewijs’ dat de lessen van Srebrenica definitief waren geleerd.

Auteurs

Christ Klep
Militair historicus