Van 9/11 naar 24/2: een reflectie op oorlog
Serie Conflict en Fragiele Staten

Van 9/11 naar 24/2: een reflectie op oorlog

11 Jan 2023 - 13:38
Photo: Britse militairen in Afghanistan in 2009. © Defence Imagery
Terug naar archief

In 2001, twee maanden na de aanslagen van 9/11, waarschuwde hoogleraar Frans Osinga voor de gevolgen van een Amerikaanse war on terror. De Clingendael Spectator viert zijn 75-jarig jubileum door spraakmakende publicaties uit het archief met de kennis van nu te analyseren. In deze slotaflevering reflecteren hoogleraar Beatrice de Graaf en defensiedeskundige George Dimitriu op de lezing van Osinga. Hoe beïnvloedt de ervaring van de war on terror ons perspectief op de huidige oorlog in Oekraïne?

De oorlog tegen terrorisme wordt gekenmerkt “door een spanningsveld tussen militaire doeltreffendheid en politieke effectiviteit”. Het is bovendien onderworpen aan de paradox dat deze “wordt gevoerd niet tegen een grote mogendheid, maar tegenover een evangelie van geweld dat door slechts een beperkt aantal personen wordt gepredikt”.1

Scan-artikel Een nieuwe totale oorlog uit de Internationale Spectator van november 2001
Lees hier het artikel 'Een nieuwe totale oorlog' door Frans Osinga uit de Internationale Spectator van november 2001.

Met deze uitsmijters beëindigde Frans Osinga in november 2001 zijn betoog in de Internationale Spectator over de gevolgen van 9/11 – toen net twee maanden geleden. Opvallend zijn de vraagtekens die de hoogleraar toen al zette bij de strategische logica van een militaire invasie om terrorisme te bestrijden en het ontbreken van heldere doelstellingen. Dat getuigde van een vooruitziende blik.

Een andere vraag die Osinga terecht stelde: hoe ga je nu eigenlijk om met een gebeurtenis die een Zeitenwende – een moment van ommekeer – lijkt in te luiden? En hoe zorg je ervoor dat de reactie proportioneel blijft en niet zelf tot escalatie bijdraagt? Een vraag die na de Russische invasie in Oekraïne opnieuw zeer actueel is.

De contraproductiviteit van contraterrorisme
In zijn analyse van de gevolgen van 9/11 wijst Osinga allereerst op het spanningsveld tussen politieke doelstellingen en strategie. Als je wilt voorkomen dat terroristen je aanvallen, waarom moet je dan een oorlog beginnen in Afghanistan? Dreig je op die manier het land niet juist in de situatie van een failed state terug te werpen, waardoor het alleen maar nog meer een magneet en broeinest van terrorisme wordt? Een zeer terechte constatering van Osinga.

We weten met de kennis van nu dat er destijds achter de schermen ook al twijfel bestond over het nut van de grootscheepse Global War on Terror (GWOT) en de invasie in Afghanistan. De vraag was of de bestrijding van terrorisme niet veel beter via de meer gerichte en kleinschalige inzet van contraterrorismemiddelen uitgevoerd kon worden.2  Dus niet met een zogeheten totale oorlog, maar met special forces, drones, vliegtuigen en proxies.

De discussie over de strategische logica zette door met de Amerikaanse invasie in Irak in 2003, die door president George W. Bush onder diezelfde war on terror werd geschaard. Politiek en strategie waren niet goed op elkaar afgestemd; dat is achteraf ook gebleken. Het door Osinga benoemde spanningsveld ontaardde in een mijnenveld, dat in twintig jaar tijd tienduizenden doden maar geen einde aan het terrorisme heeft opgeleverd, noch aan de instabiliteit in Irak en Afghanistan.3

War on terror: een totale oorlog?
Osinga’s zicht op de mogelijke consequenties van Amerikaans ingrijpen was achteraf gezien dus bijzonder scherp. Waar we al terugblikkend echter minder van overtuigd zijn, is Osinga’s opmerking dat de war on terror een “totale oorlog” is.

Als Osinga met zijn introductie van de term ‘totale oorlog’ bedoelde dat de strijd tegen terrorisme alle domeinen raakt – binnenlands, buitenlands, recht, economie – dan klopt dat natuurlijk wel. Maar dat geldt tegenwoordig al vrij snel. Door de globalisering raken regionale of zelfs binnenlandse conflicten en burgeroorlogen al snel verweven met wereldpolitiek.

Afghaanse commando's in 2011. DVIDSHUB
Afghaanse commando's in Afghanistan in 2011. © DVIDSHUB/Flickr

Een totale oorlog in de historische betekenis van het woord betekent dat iedereen wordt gemobiliseerd, dat er sprake is van een war of necessity, en dat man en vrouw, jong en oud zich bewapenen en de barricades beklimmen. Van een totale oorlog wordt bijvoorbeeld gesproken als het over de ‘Endkampfstimmung’ in nazi-Duitsland gaat, de ondergangsstemming ten tijde van de eindstrijd in april/mei 1945. Of wanneer het om de huidige inspanningen van Oekraïners gaat, die tot in de kelders van de ziekenhuizen met noodaggregaten vechten voor hun lijfsbehoud. Bij de Amerikaanse oorlog tegen terreur was hier geen sprake van.

Met een “totale oorlog” doelt Osinga waarschijnlijk op het feit dat de war on terror in de Verenigde Staten – en niet alleen daar – leidde tot een zogeheten whole of government-aanpak. Dat betekent dat een brede waaier aan machtsinstrumenten wordt ingezet; van traditionele tot juridische en ‘softe’ middelen. In Nederland wordt dat door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de ‘brede benadering’ genoemd. Maar dat is (gelukkig) dus geen totale oorlog zoals in de historische betekenis van het woord.

Die brede benadering van Amerikaanse oorlogsvoering tegen terreur was achteraf dikwijls veel te breed en repressief, en leidde tot een ondermijning van geldend internationaal en strafrecht. En dan moeten we niet alleen – maar wel in de eerste plaats – denken aan de black sites en extralegal combatants die in Guantánamo Bay werden opgesloten, maar ook aan de securitisering4  van het strafrecht in landen wereldwijd als geheel.

“De kans op collateral damage neemt toe”, voorspelde Osinga reeds in november 2001, als je het net zo breed uitwerpt en niet precies definieert wie de daders zijn. Onschuldige burgers zijn inderdaad het slachtoffer geworden bij tal van (militaire) contraterrorisme-operaties. De brede benadering-aanpak van de GWOT heeft deze kans op bijkomende slachtoffers helaas realiteit laten worden.

Een niet-Clausewitziaanse oorlog?
Osinga stelt daarnaast dat de “Twin Towers War” een zeldzame botsing vormde van een “Clausewitziaanse oorlog” (die van de VS en de coalitie) met een “niet-Clausewitziaanse oorlog” (die van de terroristen). Hiermee bedoelde de hoogleraar dat de oorlog voor de Verenigde Staten een voortzetting was van politiek met andere middelen maar dat voor Osama Bin Laden “de oorlog is de politiek” gold.

Dat betwijfelen wij. Ook voor Al-Qaida waren de aanslagen van 9/11 namelijk een middel tot een doel. Er is al veel over geschreven, maar terrorisme-experts wijzen erop dat Bin Laden en aanhang een serie concrete doelen voor ogen hadden met de aanslagen. Ze wilden de ‘verre vijand’ in het hart raken, en zo de wereldwijde aandacht op de aanwezigheid van westerse troepen in het Midden-Oosten vestigen, de ‘kruisvaarders’ verjagen en de ‘afvallige’ regeringen aldaar ten val brengen, om met die successen moslims wereldwijd op te roepen zich bij de heilige strijd aan te sluiten.5

Amerikaanse militairen in Baghdad in april 2003. Wikimediacommons
Amerikaanse militairen in Baghdad in april 2003. © Wikimediacommons

Andersom kun je daarentegen ook de vraag stellen of de oorlog in Afghanistan voor de VS en de coalitie – na twintig jaar doelloos en uitzichtloos te hebben gevochten – zo Clausewitziaans was. Welke politieke strategie was hiermee gediend? Maar goed, de Clausewitz-discussie is wellicht meer iets voor puristen.

Een Zeitenwende herkennen
Het laatste punt dat wij uit Osinga’s artikel willen lichten is misschien nog wel het meest verziend en interessant: hoe herken je een Zeitenwende als die zich voordoet in de arena van de internationale betrekkingen en internationale veiligheid, en hoe reageer je daar adequaat en proportioneel op?

“De aanslagen van 11 september [zijn] een aanslag op ons begrip van oorlog en van strategie”, schreef Osinga in november 2001.6  Deze vraag is ook vandaag de dag weer actueel, want de huidige oorlog in Oekraïne is dat wellicht nog veel meer dan die in 2001. Om de woorden van Osinga te gebruiken: deze nieuwe oorlog “vergt geen nieuwe wapens, evenmin traditionele antwoorden, maar vooral en allereerst een toereikend begrip van de aard van deze oorlog”.6

De verwoeste Twin Towers in New York op 13 september 2001. Wikimediacommons
De verwoeste Twin Towers in New York op 13 september 2001. © Wikimediacommons

Met dat begrip was het de afgelopen jaren slecht gesteld. Zo is in Nederland (buiten de academie van de krijgsmacht, de NLDA) nauwelijks geïnvesteerd in kennis en begrip van strategische studies en militaire geschiedenis. Dat heeft te maken met de context waarin de Nederlandse strategische cultuur zich heeft ontwikkeld: het militaire instrument is in ons land sinds 1945 ingebed in een raamwerk van bondgenootschappelijke verplichtingen. De inzet van de krijgsmacht is daardoor geen puur nationale aangelegenheid maar afhankelijk van de internationale rechtsorde, en daarmee vooral gericht geweest op het uitvoeren van stabilisatietaken en het voorkomen van oorlog samen met partners. Nederland is militair gezien vooral een ‘volgland’, waardoor de krijgsmacht niet gezien wordt als een puur machtsinstrument en een eigen strategisch verhaal ook niet nodig was.

Daarnaast is in Nederland het debat over conflict, oorlog en veiligheid in sterke mate gekaapt door hoe de burger er zich over voelt, en wat het maatschappelijke draagvlak ermee wil. In plaats van ‘strategische geletterdheid’7  heeft de vox populi veelal de dagkoersen van de Nederlandse inzet op oorlog en vrede, conflict en terrorisme bepaald. En dat heeft niet altijd duurzame resultaten opgeleverd.

Van de war on terror naar de Russische invasie
We kunnen wel stellen dat de invasie van Rusland in Oekraïne nu al vele malen ontwrichtender is voor zowel het internationale statensysteem als de handel en de economie dan de aanslagen van 11 september. Terrorisme was lange tijd leidend voor het gevoel van dreiging in het Westen; ook in Nederland werden diverse coördinatieorganen, wetten en instrumenten opgetuigd. Maar de dreiging van Rusland, die al vanaf 2008 zichtbaar had kunnen zijn, is veel minder sterk gevoeld door de gemiddelde burger.

De les die we daaruit kunnen trekken is dat veiligheidsgevoelens van de burger niet per se leidend moeten zijn voor de ontwikkeling van een nationale en internationale veiligheidsstrategie. Dat blijkt wel uit het feit dat met de oorlog in Oekraïne een in de publieke opinie en politieke debatten verwaarloosde ‘klassieke’ veiligheidsdreiging weer bovenaan de strategische agenda is komen te staan: de dreiging vanuit Rusland. Die dreiging moet niet op basis van gevoelens of trends maar in samenhang met bondgenootschappelijke partners in de NAVO en EU worden beantwoord.

Oekrainse militairen bij de frontlinies nabij Bachmoet op 11 december 2022. Reuters
Oekraïnse militairen bij de frontlinies nabij Bachmoet op 11 december 2022. © Reuters

Net als de aanslagen van 9/11 stelt de oorlog in Oekraïne ons voor een nieuwe uitdaging; een uitdaging die in de woorden van Osinga begint met een term voor de aard van de oorlog. Anno 2001 zijn de VS, en in haar kielzog de bondgenoten, veel te snel meegegaan in de aanname van een totale oorlog tegen onze waarden. Wellicht moeten we ook nu niet te snel denken dat we de oorlog in Oekraïne goed begrijpen.

Volgens veel commentatoren is de oorlog in Oekraïne een traditionele oorlog. Maar doet deze typering wel recht aan wat er momenteel gebeurt? De invloed van non- of semi-statelijke actoren – zoals hackers, de Wagnergroep, Elon Musk, crowdfunders, drones, propaganda, populistische partijen of sancties – is vele malen groter en doordringender dan ten tijde van eerdere oorlogen, inclusief de Koude Oorlog. Wie is er nu precies in oorlog met wie? Waar gaat het om? Om geopolitieke invloed in de regio, een herijking van de Europese veiligheid, de rol van Rusland in de wereld, of de toekomst en de slagvaardigheid van de NAVO? En wat te denken van de rol van China, Turkije en India, en de doorwerking van de oorlog in omringende landen en regio’s als Moldavië, Georgië, Europa en Afrika? Oorlog laat zich niet eenvoudig categoriseren of eenvoudig labelen. Wanneer we dat te snel doen, werkt dat vaak misleidend. Om juist te kunnen handelen is begrip nodig, en dat vergt tijd, studie en strategisch inzicht.

Bij de ontwikkeling van militaire strategieën moet er altijd oog zijn voor het zo veel mogelijk beperken van al het directe en indirecte menselijke leed

Terug naar 9/11, en de daaropvolgende oorlogen in Irak en Afghanistan. Als we één ding hebben geleerd, is dat de maakbaarheid van staten beperkt is. Dat we bij interventies altijd moeten denken vanuit een helder doel en een end state, en dat het past om terughoudend en bescheiden te zijn over wat we met militair ingrijpen daadwerkelijk kunnen bereiken. Ook Osinga’s artikel onderstreept dat inzicht.

Tegelijk mogen we in alle discussies over strategie, doelstelling of politieke logica niet voorbijgaan aan het voornaamste kenmerk van alle oorlogen, of het nu de GWOT van na 9/11 is, of de oorlog in Oekraïne: de enorme ellende voor mensen. Dat betekent niet dat Nederland, de NAVO, of het Westen hun militaire opties moeten afschaffen, of dat vechten in het ultieme geval geen optie is. Maar wel dat er bij de ontwikkeling van militaire strategieën altijd oog moet zijn voor het zo veel mogelijk beperken van al het directe en indirecte menselijke leed – zoals dat ook al eeuwenlang in doctrines over rechtvaardige oorlogsvoering wordt bepleit. En dat niet alleen voorafgaand aan de oorlog, maar ook tijdens de oorlogshandelingen, naar de stem van de bevolking ter plekke moet worden geluisterd.

 

  • 1Frans Osinga, ‘Een nieuwe totale oorlog’, Internationale Spectator, jrg. 54, nr. 11, november 2001, blz. 535.
  • 2Zie voor die discussies achter de schermen het relaas van President George H.W. Bush’s contraterrorisme-adviseur Richard A. Clarke, Against all enemies, New York: Simon and Schuster, 2004.
  • 3Zie de cijfers van het Costs of War Project, Brown University.
  • 4Securitisering wordt politicologisch (te onderscheiden van de financiële uitleg) gedefinieerd als het proces waarin nationale en internationale overheden steeds vaker ‘normale’ politieke kwesties op de veiligheidsagenda zetten, en zichzelf daarmee extra bevoegdheden toekennen. Zie International Crisis Group, ‘Overkill: Reforming the legal basis for the US war on terror’, 17 september 2021. Zie voor Nederland bijvoorbeeld over de securitisering van het ‘gewone’ strafrecht met het oog op terrorisme: Maartje van der Woude, Wetgeving in een veiligheidscultuur: Totstandkoming van antiterrorismewetgeving in Nederland bezien vanuit maatschappelijke en (rechts) politieke context, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, 2010; Beatrice de Graaf, ‘Foreign fighters on trial: Sentencing risk, 2013 – 2017’, in: Nadia Fadil, Martijn De Koning, & Francesco Ragazzi (red.), Radicalization in Belgium and the Netherlands - Critical perspectives on violence and security, Londen/New York: IB Tauris, 2019), 97-130.
  • 5Zie bijv. Lawrence Wright, The looming tower. Al-Qaeda and the road to 9/11, New York: Alfred A. Knopf, 2006.
  • 6 a b Osinga, ‘Een nieuwe totale oorlog’, blz. 535.
  • 7Zie ook: Isabelle Duyvesteyn, Strategisch analfabetisme: de kunst van strategisch denken in moderne militaire operaties. Oratie (Leiden 2013).

Auteurs

Beatrice de Graaf
Faculteitshoogleraar aan de Universiteit Utrecht
George Dimitriu
Defensiedeskundige bij Instituut Clingendael