Internationale Spectator 2 – 2015 (jrg. 69) – Item 8 van 12

artikel

De DDR is nog altijd niet voorbij

Friso de Zeeuw

Terwijl eind vorig jaar, op 9 november, de herdenking van 25 jaar Val van Muur werd gevierd, laait in Duitsland een aloude discussie tussen Oost en West weer op. Deze gaat nu vooral over de forse solidariteitsbijdrage (Soli) die alle Duitsers tot 2019 aan de voormalige DDR moeten betalen. Het gaat niet om klein bier: circa 19 miljard euro per jaar. Een kwart eeuw na dato is de tweedeling dus nog altijd voelbaar.

Op 3 oktober 1990 hield de DDR op te bestaan. Althans: in formele zin. Want als we de economische en sociale data op de kaart van Duitsland intekenen, zijn de contouren van de verdwenen staat nog altijd duidelijk herkenbaar. De Oost-Duitse economie (bruto binnenlands product) loopt zo’n 30% achter op die van het westen. De werkloosheid bedraagt 10%, tegen 6% in West-Duitsland. Het aantal mensen met een uitkering ligt aanmerkelijk hoger en de lonen zijn er ca. 30% lager.

Een aanzienlijke uittocht

Veel Oost-Duitsers – meer vrouwen dan mannen – hebben de afgelopen jaren eieren voor hun geld gekozen. Zij verhuisden naar Duitse regio’s die economisch het beste draaien, zoals Beieren en Baden-Württemberg. Sinds 1990 hebben de Neue Bundesländer (zoals de voormalige DDR doorgaans wordt aangeduid) 13% van hun bevolking verloren. Deze cijfers klinken dramatisch, zeker in het besef dat sedert de eenwording ca. 1.700 miljard (!) aan de opbouw van het oosten is besteed, waarvan 70% aan uitkeringen.

Duitse eenheid toch geen mislukt project?

Dit jaar valt er weer wat te vieren, want dan is het op 3 oktober 25 jaar geleden dat Oost- en West-Duitsland werden herenigd. Maar is de Duitse eenheid in economisch en sociaal opzicht een mislukt project? Dat zou een foute conclusie zijn. We moeten de beroerde uitgangssituatie bij de Val van de Muur in 1989 in ogenschouw nemen: een compleet verouderde, inefficiënte industrie en een lage arbeidsproductiviteit. De Oost-Duitsers wilden hun eigen producten niet meer, want alles moet westers. Naast het wegvallen van de binnenlandse markt stortte ook de afzet naar de communistische broederlanden in. De infrastructuur bevond zich in dramatische toestand. Binnensteden verpauperden in een rap tempo. De zware industrie had immense milieuvervuiling teweeg gebracht.

Oost-Duitse steden opgebloeid……

Tegen die achtergrond zijn de metamorfose van de steden en dorpen, de her-industrialisatie, de complete vernieuwing van de infrastructuur en de sanering van het milieu indrukwekkend. Daarnaast weet Oost-Duitsland sinds een jaar zijn bevolking per saldo vast te houden; de leegloop lijkt gestopt. Naast de bloei van Berlijn en omgeving, gaat het met de grootste steden in Saksen – Leipzig, Dresden en Jena – economisch de goede kant op. Ze groeien weer en trekken veel studenten en innovatieve bedrijven aan.

De opbrengst van de ‘Soli’ bedraagt 5,5% van de inkomsten­belasting, zo’n 18 miljard euro

Buiten deze stedelijke regio’s verliezen andere plaatsen nog steeds inwoners en eroderen economische activiteiten en voorzieningen. Ook de Neue Bundesländer kunnen zich niet onttrekken aan de concentratie­tendens wat betreft economie, voorzieningen, bevolking en kennisinstituten. Sommige regio’s kampen met een bevolkingsverlies van 20 à 30% en meer. In vergelijking daarmee is in het Nederlandse Groningen en Zuid-Limburg hooguit sprake van ‘kleuterkrimp’.

Kurhaus Binz

Kurhaus Binz gelegen aan het strand op het eiland Rügen. Foto: Flickr.com, Marcus.

… maar voortdurende polarisatie

Alles wijst erop dat deze polarisatie doorzet. Hamburg groeit bijvoorbeeld tegen de klippen op, resulterend in een jaarlijkse nieuwbouwbehoefte van 7.000 woningen. Honderd kilometer oostelijker ligt Schwerin, de hoofdstad van het neue Bundesland Mecklenburg-Vorpommern, met een historische binnenstad maar zonder universiteit. Daar worden op grote schaal flats gesloopt. Aan de grens met Polen in diezelfde deelstaat ligt op het eiland Rügen het bloeiende Binz, dat zich succesvol heeft ontwikkeld tot luxe badplaats. Even verderop, op 9 km afstand, kwijnt het stadje Sassnitz weg, waar de visverwerkingsindustrie – de grote werkgever in de DDR-tijd – is verdwenen en ook de laatste bedrijven van enige omvang inmiddels de poorten hebben gesloten.

‘Besser-Wessies’ vs ‘Jammer-Ossies’

Het loonniveau ligt in Oost-Duitsland nog steeds zo’n 30% lager dan in het westen. Dat is een pijnpunt dat veel Oost-Duitsers ervaren. ‘Besser-Wessies’ spreken over ‘Jammer-Ossies’ en omgekeerd. Ook discussies over de beoordeling van het DDR-verleden lopen regelmatig hoog op. Alleen al de regelmatig terugkerende vraag of de DDR als een ‘Unrechtstaat’ is te kenschetsen, zorgt daarvoor.

Intussen dragen alle Duitsers nog steeds bij aan de Aufbau Ost door middel van een solidariteitstoeslag. De opbrengst van de Soli bedraagt 5,5% van de inkomstenbelasting (ca.  18 miljard) en blijft tot ten minste 2019 van kracht. Daarnaast moeten de West-Duitse deelstaten jaarlijks een stevig bedrag overmaken aan hun Oost-Duitse evenknieën. Via Solidarpakt II wordt in de periode 2005-2019 een bedrag van 157 miljard overgeheveld.

Deze overheveling stuit in toenemende mate op weerstand bij de West-Duitse bevolking en overheden. De deelstaat Nordrhein-Westfalen klaagt het hardst. Steden in het Ruhrgebied die kampen met een zwakke economie, hoge werkloosheid en veel uitkeringsgerechtigden zien met lede ogen aan dat in Oost-Duitsland gemeenten met een vergelijkbaar profiel meer armslag hebben om het vestigingsklimaat te verbeteren en de publieke voorzieningen op peil te houden.

Het financieel voortrekken van het oosten valt, naar mate de tijd verstrijkt, steeds slechter te verdedigen. Ook de rijke zuidelijke deelstaten – onder aanvoering van Beieren – zijn het al langer zat om te betalen voor hun minder gefortuneerde broeders en zusters. De Länderfinanzausgleich, de jaarlijkse financiële herverdelingsoperatie die ook andere ‘armere’ deelstaten ten goede komt (waaronder datzelfde Nordrhein-Westfalen), beliep in 2014 een recordbedrag van € 9 miljard. De rijke zuidelijke Duitse staten vinden dat ze dus twee keer gepakt worden.

Wat is het perspectief?

In ruimtelijk-economische en sociaal-culturele zin zal Oost-Duitsland heel geleidelijk met de andere delen van de Bondsrepubliek versmelten. Althans, tot op zekere hoogte; alle deelgebieden van Duitsland hebben elk hun eigen specifieke kenmerken, cultuur en geschiedenis en de DDR-periode vormt een niet uit te vlakken deel van die geschiedenis. Wel zullen de Neue Bundesländer relatief veel (zeer) zwakke regio’s blijven houden. De economische achterstand is daar niet meer in halen. Eerder is de tendens – zoals in alle westerse landen – dat sterke regio’s de neiging hebben sterker te worden en zwakkere zwakker: de divergentie tussen stedelijke en landelijke regio’s neemt toe, evenals die tussen verschillende stedelijke regio’s. Verrassingen zijn echter niet uitgesloten en kunnen voor een andere dynamiek zorgen: denk aan de vestiging van een innovatieve bedrijvencluster of aan de creatieve klasse die ‘ineens’ een plaats hip vindt; denk aan Berlijn in de afgelopen 10 jaar.

Wie gaat aan wie betalen en hoeveel?

In de opmaat naar de nieuwe besluitvorming over de herverdeling van het grote geld in 2019, zal tussen de deelstaten en op nationaal niveau een ongekend fel debat losbarsten over de vraag: wie gaat aan wie betalen en hoeveel? Dat gevecht heeft twee geografische dimensies – Oost-West en (grofweg) Noord-Zuid – en dat maakt het complex.

Rationeel valt er wel wat over te zeggen. Als een soort basis-kwaliteitsniveau bereikt is met zaken als infrastructuur, milieu, stadskernen, onderwijs, sociale voorzieningen en gezondheidszorg (en dat is in de Neue Bundesländer het geval), dan voegt het economisch niet veel meer toe om door te blijven subsidiëren. Het gelijkheidsbeginsel verdraagt zich slecht met effectief ruimtelijk-economisch beleid. De enorme impact van de Duitse hereniging, nu 25 jaar geleden, staat er echter borg voor dat ook emotionele beweegredenen volop gaan meespelen in dat debat, met een ongewisse uitkomst.