Clingendael Spectator 1 – 2018 (jrg.72) – Item 2 van 11

ARTIKEL

Progressief, conservatief, liberaal, anti- en neokoloniaal

Zeventig jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mens

Lars van Troost

Op 10 december 1948 aanvaardde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM). Achteraf een gedenkwaardig moment in de geschiedenis van de Verenigde Naties. Misschien omdat de UVRM lange tijd bijna alle politieke stromingen en blokken wel iets te bieden had. Maar is dat na zeventig jaar nog steeds het geval?

De Britse VN-ambassadeur Sir Alexander Cadogan schreef op 10 december 1948 in zijn dagboek: “The Plenary was sitting, also the first committee … I ignored them.” De volgende dag deed hij er een schepje bovenop: “.. and I have finished with that foul Assembly”.

Het lijken niet de gelukkigste dagen uit de carrière van deze Britse topdiplomaat te zijn geweest. Zeventig jaar later is vooral interessant wat hij niet vermeldt: op 10 december aanvaardde de Algemene Vergadering – “that foul Assembly” van de VN met een grote meerderheid van stemmen de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM). Tegenstemmers waren er niet. Alleen Joegoslavië, de Oekraïense Socialistische Sovjetrepubliek, Polen, Tsjechoslowakije, Saoedi-Arabië, de Sovjetunie, de Wit-Russische Socialistische Sovjetrepubliek en Zuid-Afrika onthielden zich van stemming.‍‍[1]

Ontstaansgeschiedenis van de UVRM

Decennia later zou de aanvaarding van de Universele Verklaring gelden als een hoogtepunt in de geschiedenis van de wereldorganisatie – een uitbarsting van enthousiasme en idealisme, in de woorden van een gezaghebbende hedendaagse standaardinleiding in de mensenrechten – maar toentertijd is dat Sir Alexander Cadogan blijkbaar niet opgevallen.‍‍[2]

In Parijs – in New York was het VN-hoofdkwartier nog in aanbouw – zal de Nederlandse delegatieleider, hoogleraar Volkenrecht en KVP-politicus pater Leo Beaufort, ook niet gejubeld hebben bij de aanvaarding van de UVRM. Zijn lobby om de Schepper als bron van de mensenrechten in de Verklaring vermeld te krijgen, had het, ondanks de steun van de Libanese vertegenwoordiger in de VN-Mensenrechtencommissie Charles Malik, niet gehaald. Sovjet-afgevaardigden Alexander Bogomolov en Andrej Visjinksi, voormalig aanklager bij de Moskouse showprocessen die de Grote Terreur inleidden, hadden erop gewezen dat het bestaan van bedoelde schepper in de Sovjetunie en elders een omstreden idee was en daarom maar beter niet in de UVRM kon worden bevestigd.

Overigens, ook in Westers historisch perspectief was de lobby van pater Beaufort opmerkelijk. Mensenrechten werden sinds de Franse Revolutie als een seculiere en individualistische agenda beschouwd en daarom in christelijke (antirevolutionaire) kringen meestal met argusogen bezien. Maar al tijdens de Tweede Wereldoorlog verbonden theologisch geïnspireerde denkers de religieuze notie van menselijke waardigheid met mensenrechten.

Vertegenwoordigers van de Third Committee of the General Assembly met rechts de Nederlandse Marga Klompé leggen in November 1948 aan kinderen de betekenis uit van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.

© UN Photo

Vertegenwoordigers van de Third Committee of the General Assembly met rechts de Nederlandse Marga Klompé leggen in November 1948 aan kinderen de betekenis uit van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.

Dat de UVRM samen met de twee brede mensenrechtenverdragen die er bijna twee decennia later uit zouden voortkomen de International Bill of Rights zou vormen en het meest vertaalde document ter wereld zou worden, was in 1948 nog lang geen uitgemaakte zaak. Sommigen meenden zelfs dat de mensenrechten in het VN-Handvest en de Universele Verklaring slechts een doekje voor het bloeden waren: een zwak substituut voor de minderhedenbescherming die ten tijde van de Volkenbond jammerlijk had gefaald en waaraan de nieuwe wereldorganisatie, die niet graag aan zijn voorganger herinnerd werd, maar beter niet de vingers kon branden.

Toch was er in 1948 ook enthousiaste politieke steun voor de idee van een mensenrechtenverklaring en zelfs voor een juridisch bindend verdrag. Zo meenden conservatieve politici, onder wie Winston Churchill, dat internationale, bindende verplichtingen, samen met (niet al te gemakkelijk te activeren) mechanismen voor internationale handhaving, een dam zouden kunnen opwerpen tegen ook in West-Europa opkomend socialisme en communisme – politieke stromingen waarin het welzijn van de gemeenschap voorrang kreeg boven individuele rechten, waaronder (niet onbelangrijk) privaat eigendom.

Terwijl hedendaagse conservatieve politici zich vaak verzetten tegen internationale normen of bemoeienis met binnenlandse aangelegenheden, zagen sommige van hun politieke voorvaders aan het begin van de Koude Oorlog in zulke normen juist een waarborg voor vrijheid. Hedendaagse mensenrechtenhistorici als Samuel Moyn en Marco Duranti wijzen erop hoe, vlak na de aanvaarding van de UVRM, de totstandkoming van met name het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ook een christelijk en conservatief project was.‍‍[3]

Invloed dekolonisatie op internationale bevordering van de mensenrechten

In menige vertelling gaat het volgende hoofdstuk in de geschiedenis van de internationale mensenrechten over de totstandkoming van twee verdragen in 1966: het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten (IVBPR) en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR). Het IVBPR vervatte waarden van Westerse landen, het IVESCR waarden van het Oostblok. Een helder (en te schematisch) Koude Oorlog-verhaal. Toch had tegelijkertijd een ander belangrijk politiek proces bijzonder invloed op de ontwikkeling van de internationale bevordering van mensenrechten: de dekolonisatie.

Het aantal lidstaten van de VN groeide gestaag tussen 1945 en 1966. De nieuwe lidstaten, vaak recent onafhankelijk geworden voormalige koloniën, hadden andere politieke agenda’s dan de oorspronkelijke lidstaten, ook op het terrein van de mensenrechten. Zij maakten zich, bijvoorbeeld, sterk voor de totstandkoming van een verdrag voor de bestrijding van rassendiscriminatie. Dat verdrag kwam er een jaar eerder dan de twee brede mensenrechtenverdragen.

Veel nieuwe onafhankelijke staten zagen rassendiscriminatie als een probleem van de (voormalige) kolonisators –een analyse die welwillende steun kreeg uit het communistische blok. Zij zagen een internationaal individueel klachtrecht (recht van petitie bij de toezichthouder bij het Verdrag tegen Rassendiscriminatie) als een belangrijk instrument om de vloek van het racisme te bestrijden. Westerse staten deelden dit enthousiasme niet, maar zagen dat door de toetreding van nieuwe staten de machtsverhoudingen in de VN verschoven. Na aanvankelijk verzet tegen de introductie van individueel klachtrecht onder het Verdrag tegen Rassendiscriminatie kozen zij een andere strategie: waarom zouden de staten niet ook een individueel klachtrecht onder het Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten erkennen?

De Tanzaniaanse afgevaardigde vond het een erg slecht idee. De nieuwe onafhankelijke staten waren fragiel en konden nog niet opgezadeld worden met al te vrij geuite meningen of al te vrij gehouden vergaderingen. Het zou te ver voeren deze jonge staten meteen al met individuele klachten van burgers onder het Verdrag voor Burger- en Politieke Rechten te confronteren. Een andere Afrikaanse diplomaat vreesde zelfs voor een internationale toezichthouder die zich als een neokoloniaal instrument zou ontwikkelen.‍‍[4] Uiteindelijk zou het individueel klachtrecht (in 1965 een internationaal-rechte(r)lijk novum) als een zogenaamde opt-in-bepaling in het Verdrag tegen Rassendiscriminatie terechtkomen en bij het Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten naar een facultatief protocol verbannen worden. (Zie ook de bijdrage van Nico Schrijver in dit dossier.)

Strijd om individueel klachtrecht

De diplomatieke strijd rond het individueel klachtrecht onder internationale mensenrechtenverdragen maakte duidelijk dat mensenrechtenpolitiek niet alleen over internationale normstelling ging, maar ook – wellicht: vooral – over handhavingsmechanismen. Met name in díe mechanismen zat en zit de botsing met nationale soevereiniteit. We zien dat tegenwoordig nog terug in de ratificatieoverzichten: van de huidige 169 lidstaten bij het IVBPR hebben slechts 116 het individueel klachtrecht aanvaard; van de 162 lidstaten bij het Verdrag tegen Folteren aanvaardde iets meer dan de helft de bevoegdheid van de toezichthouder om gevangenisinspecties uit te voeren.

Mensenrechten zijn de afgelopen 70 jaar een lovenswaardig streven sui generis geweest, maar daarnaast functioneel voor vele andere politieke agenda’s

En de laatste jaren klinkt er van Moskou tot Londen, in samenloop met een toenemend nationalisme, steeds meer gemor over het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat zich te bemoeizuchtig in nationale aangelegenheden zou mengen (zie ook het artikel van Bart van der Sloot in dit dossier). Twee maanden voor het Brexit-referendum suggereerde de toenmalige Britse minister van Binnenlandse Zaken Theresa May dat het Verenigd Koninkrijk beter het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens zou kunnen verlaten dan de EU. In het voorafgaande jaar maakte een federale wet in Rusland mogelijk dat het Constitutionele Hof besluiten van het Europees Hof onuitvoerbaar verklaart als het deze in strijd acht met de suprematie van de Russische grondwet.

De strijd rond het individueel klachtrecht illustreert nog iets. In de afgelopen zeven decennia heeft de bevordering van mensenrechten als onderdeel van het buitenlandbeleid van staten ook bredere, soms tegengestelde, politieke agenda’s gediend. Mensenrechten waren wellicht een lovenswaardig streven sui generis, maar daarnaast functioneel voor andere politieke agenda’s: progressieve, conservatieve, liberale, antikoloniale en (vermeende) neokoloniale.

De "Four Freedoms" van president Roosevelt op de muur van het Franklin Delano Roosevelt Memorial in Washington.

© Wikimedia Commons

De "Four Freedoms" van president Roosevelt op de muur van het Franklin Delano Roosevelt Memorial in Washington.

Het begon al in januari 1941 met de beroemde Four Freedoms-speech van president Roosevelt. Hij zette bescherming en bevordering van het recht op vrije meningsuiting, het recht op vrijheid van godsdienst, de vrijwaring van angst en de vrijwaring van gebrek in als centrale boodschap om het Amerikaanse volk en het Amerikaanse Congres voor te bereiden op deelname aan een nieuwe wereldoorlog die in de oude wereld ontbrandde. De Four Freedoms, die zeven jaar later in de preambule van de Universele Verklaring zouden terugkeren, waren de ideologische basis onder Roosevelts pleidooi. (Na de Japanse aanval op Pearl Harbor in december 1941 werd de Amerikaanse deelname aan de Tweede Wereldoorlog een kwestie van zelfverdediging.)

Mensenrechten als instrument in de Koude Oorlog

In de Koude Oorlog werden mensenrechten een instrument in het langdurige Oost-West-conflict. Het communistische blok propageerde daarin de sociaaleconomische rechten, het recht op vrijwaring van (rassen)discriminatie en het collectieve recht op zelfbeschikking (een beginsel dat erkenning kreeg in beide brede mensenrechtenverdragen uit 1966) en zette de (vermeende) niet nakoming van deze rechten door het Westen in als bewijs van de dubbele standaard die Westerse landen zouden hanteren bij hun bevordering van mensenrechten.

Omgekeerd speelde het Westen de kaart van de afdwingbare burger- en politieke rechten: als de mens onder communistisch bewind werkelijk vrij is, waarom mag hij dan niet zeggen wat hij wil en waarom mag zij dan niet het land verlaten als zij wil? En decennia lang schamperden Westerse landen over het boterzachte karakter van de sociaaleconomische rechten waartegenover van overheidszijde slechts inspanningsverplichtingen zouden staan, geen resultaatverplichtingen, een visie die ook lange tijd weerklank vond bij invloedrijke internationale mensenrechtenorganisaties. Toen met het einde van de Koude Oorlog de Oost-West-tegenstelling (tijdelijk) verdween, loste binnen enkele jaren op licht miraculeuze wijze ook het wezenlijke verschil tussen beide soorten mensenrechten op.

Sterker, in de periode na 1989 kwam er ruimte voor een moderner begrip van mensenrechten, waarin de corresponderende plichten aan overheidszijde van een simpel respecteren van rechten uitgroeiden tot een samenstel van plichten om mensenrechten te beschermen, te respecteren en te vervullen.‍‍[5] Die plichten (verantwoordelijkheden) worden, althans in vooruitstrevende lezingen van het mensenrechtenbegrip, tegenwoordig niet meer alleen door overheden gedragen, maar ook door niet-statelijke actoren, van gewapende oppositiegroepen tot multinationale ondernemingen en grote financiële instellingen.

Met instrumenten als de Eerlijke Bankwijzer en de Eerlijke Verzekeringswijzer proberen Amnesty International, Oxfam Novib, PAX en andere NGO’s grote financiële instellingen aan internationale mensenrechtenstandaarden te binden. De VN-Mensenrechtenraad aanvaardde in 2011 de Guiding Principles on Business and Human Rights en stelde drie jaar later een werkgroep in om tot een bindend verdrag inzake mensenrechten en multinationale bedrijven te komen. De Europese Unie is volgens sommige waarnemers momenteel een van de belangrijkste statelijke spoilers in deze onderneming.

Verankering mensenrechten in buitenlands beleid

In de jaren zeventig werden mensenrechten stevig verankerd in het buitenlandbeleid van een aantal Westerse staten. In Nederland bracht de regering de eerste Mensenrechtennota uit. (Zie ook het artikel van Peter Malcontent in dit dossier.) De Nederlandse regering zette zich samen met de Zweedse in voor de totstandkoming van het VN-Verdrag tegen Folteren, niet toevallig daartoe aangemoedigd door de Nederlandse en Zweedse afdelingen van Amnesty International.

In de Verenigde Staten pleitte Zbigniew Brzezinski, de nationale veiligheidsadviseur van president Jimmy Carter, voor een centrale rol voor de bescherming van mensenrechten in het Amerikaanse buitenlandbeleid. Na het echec van de Vietnamoorlog en van een bijna eendimensionaal anticommunistisch buitenlandbeleid, kon mensenrechtenbescherming als morele agenda liberalen en conservatieven in de door Vietnam diep verdeelde Amerikaanse politiek weer binden. Bovendien sloot de Amerikaanse regering met zo’n agenda aan bij de benadering die vooraanstaande dissidenten in de Sovjetunie en andere Oostbloklanden, met name Tsjechoslowakije, gekozen hadden. Zij zochten geen radicale verandering van het staatsbestel, maar slechts naleving van wettelijk en internationaal gegarandeerde rechten en vrijheden. Mensenrechten waren toentertijd geen grote ideologie, maar een bescheiden programma voor concrete verbeteringen.‍‍[6]

Na het echec van de Vietnamoorlog kon mensenrechtenbescherming als morele agenda liberalen en conservatieven in de door Vietnam diep verdeelde Amerikaanse politiek weer binden.

© Raymond Depardon / Manhhai / Flickr

Na het echec van de Vietnamoorlog kon mensenrechtenbescherming als morele agenda liberalen en conservatieven in de door Vietnam diep verdeelde Amerikaanse politiek weer binden.

Brzezinski begreep dat de Verenigde Staten zich kwetsbaar maakten voor kritiek op de naleving van met name sociaaleconomische mensenrechten in eigen land, maar hij meende dat aanvaarding van dergelijke kritiek de buitenlandagenda en de strategische positie van de VS alleen maar sterker zou maken, bijvoorbeeld in Afrika, waar anticommunisme voor Rhodesië en Zuid-Afrika niet langer voldoende was om zich van Amerikaanse steun te vergewissen. Het lukte de regering-Carter echter niet om een consistente agenda te voeren. De hartelijke relatie met de sjah van Perzië, die thuis een klassiek schrikbewind voerde, maar volgens Carter een toonbeeld van verlicht leiderschap was, geldt nog steeds als een schoolvoorbeeld van dubbele standaard in de mensenrechtenpolitiek.‍‍[7]

Naar een internationale liberale orde: mensenrechten na de Val van de Muur

Na de Val van de Muur in 1989 en democratiseringen in Latijns-Amerika, Afrika en Oost-Europa leken de mensenrechten het fundament te worden onder een internationale liberale orde waarin wereldwijde rechtsstaatopbouw en de ontwikkeling van goed bestuur centraal stonden. President George H.W. Bush hield op 11 september 1990 – een kleine ironie van de geschiedenis – een toespraak voor het Amerikaanse Congres waarin hij een historische periode van internationale samenwerking aankondigde en een wereld waarin the rule of law de plaats zou innemen van the rule of the jungle en waarin de staten erkennen een gedeelde verantwoordelijkheid te hebben voor vrijheid en rechtvaardigheid.

We zien dit visioen weerspiegeld in de uitbreiding van de Raad van Europa (en daarmee van de jurisdictie van het EHRM), ooit een bolwerk tegen oprukkend communisme, naar uiteindelijk 47 lidstaten. Rusland werd in 1996 lid. We zien het ook weerspiegeld in de Oostelijke uitbreiding van de EU die tussen 2004 en 2013 resulteerde in de toetreding van elf voormalige Oostblokstaten. In beide processen speelden respect voor mensenrechten een belangrijke rol als toetredingsvoorwaarde, hoewel, bijvoorbeeld, de Raad van Europa daar in het geval van Rusland de hand mee lichtte.

De totstandkoming van het Internationaal Strafhof in juli 1998, op papier een sterk handhavingsmechanisme met vérgaande gevolgen voor de strafrechtsmacht van staten, was misschien het hoogtepunt van Bush’ nieuwe wereldorde. Het Hof was het resultaat van diplomatieke onderhandelingen waarin Afrikaanse, Amerikaanse, Oost-Europese en West-Europese staten en NGO’s op een tot dan bijna ongekende wijze samenwerkten.

Maar toen negen maanden later de NAVO, tegen de uitdrukkelijke wens van Rusland in en zonder VN-Veiligheidsraadmandaat, gewapend ingreep in Kosovo om ernstige mensenrechtenschendingen te voorkomen, werden de eerste haarscheurtjes in de nieuwe wereldorde zichtbaar. Toen een coalition of the willing onder Amerikaanse leiding een paar jaar later ook zonder permissie van de Veiligheidsraad Irak binnenviel, werd het oude verzet tegen (neo)kolonialisme en (neo-)imperialisme wakker en groeide wereldwijd de afkeer weer tegen inmenging in binnenlandse aangelegenheden, ook tegen inmenging uit naam van de rechten van de mens.

Het West-Eastern Divan Orchestra op 10 december 2016 tijdens het concert for Human Rights in het kantoor van de Verenigde Naties in Genève.

© UN Photo

Het West-Eastern Divan Orchestra op 10 december 2016 tijdens het concert for Human Rights in het kantoor van de Verenigde Naties in Genève.

Voor de nieuwe Responsibility to Protect-doctrine, overeengekomen tijdens een VN-top in 2005, was hiermee de toon gezet. De hoop die sommigen hadden gekoesterd, dat voortaan in uitzonderlijke omstandigheden gewapend humanitair ingrijpen zonder Veiligheidsraadmandaat legaal zou kunnen zijn, was ijdel gebleken. (Zie ook het artikel van Karin Wester elders in dit dossier.)

Ook voor het Internationaal Strafhof lijkt het hervonden anti-neo-imperialisme gevolgen te hebben. Vanuit een gedachte (of sentiment) dat Afrikaanse misdrijven door een Afrikaanse rechtbank moeten worden berecht, heeft de Afrikaanse Unie met het Malabo Protocol althans op papier een regionaal alternatief voor het Internationaal Strafhof geschapen, zij het een alternatief waarin voor staatshoofden en andere hoge regeringsfunctionarissen vrijwaring van strafvervolging wordt geherintroduceerd. Bovendien hapert de statelijke samenwerking met het Hof in Afrika maar ook daarbuiten zodanig, dat een voorname verdachte, de Soedanese president Al-Bashir, al jaren vriendelijk wordt ontvangen door gastheren die hem eigenlijk zouden moeten arresteren met het oog op overdracht aan het Strafhof.

Ondanks het recente succes van de internationale tribunalen voor voormalig Joegoslavië en Rwanda, raakte een einde aan straffeloosheid voor ernstige mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair recht de laatste jaren ook buiten Afrika weer buiten beeld. Zie Sri Lanka. Zie Syrië. Zie Jemen. Denk aan grootschalige beschietingen van burgers en burgerdoelen. Denk aan gifgasaanvallen. Denk aan aanvallen op hulpverleners.

Mensenrechten en contraterrorisme

In de strijd tegen (internationaal) terrorisme werden mensenrechten ook een sta-in-de-weg voor Westerse staten. Volgens VN-watcher Rosa Freedman was begin deze eeuw meer dan een kwart van alle staten, waaronder veel Europese, betrokken bij het programma van buitengewone renditions en het web van geheime gevangenschap dat de VS in de War on Terror over de hele wereld spon. Voor alle duidelijkheid: we hebben het dan over onwettige vrijheidsontneming, ontvoering, het verhinderen van toegang tot de rechter, ‘verdwijning’, foltering en andere wrede behandeling – niet alleen mensenrechtenschendingen, maar ook misdrijven onder internationaal recht. Toen de Amerikaanse regering het wereldwijde web van (geheime) detentie ontmantelde, kwam er een niet minder onwettig buiten-territoriaal executie-per-drone-programma voor terug.‍‍[8]

Sinds de strijd tegen het internationaal terrorisme losbarstte, lijkt in het Westen ook het enthousiasme voor mensenrechten als centraal bestanddeel van buitenlandbeleid tanende

Volgens Stephen Hopgood gaan wij een neo-Westfaalse wereld tegemoet waarin de macht verschuift, terwijl een nieuwe nadruk op nationale soevereiniteit en niet-inmenging hand in hand gaat met het beschermen van traditionele waarden, een opleving van religies en verzet tegen universele mensenrechtennormen.‍‍[9] Sinds de strijd tegen het internationaal terrorisme losbarstte, lijkt in het Westen ook het enthousiasme voor mensenrechten als centraal bestanddeel van buitenlandbeleid tanende.

Naar een nieuwe instrumentalisering van de rechten van de mens

Misschien dat voor het eerst sinds de Four Freedoms-toespraak van president Roosevelt in 1941 de rechten van de mens een veelomvattende en zelfstandige agenda zijn geworden, die niet dienstbaar gemaakt wordt aan andere politieke agenda’s. Dat maakt effectieve mensenrechtenbescherming een stuk moeilijker, maar des te belangrijker.

Tegelijkertijd zien we dat het mensenrechtenbegrip sinds 1989 rap uitdijde. Ontwikkelings- en vredesorganisaties gingen de taal van de mensenrechten spreken; mensenrechtenorganisaties maakten zich de taal van vrede, rechtvaardigheid en gelijkheid eigen.‍‍[10] In december 2017 verwelkomde het internationaal bestuur van Amnesty International zijn nieuwe secretaris-generaal, Kumi Naidoo, met de woorden “zijn visie en passie voor een rechtvaardige en vreedzame wereld maken hem een uitstekende leider van onze wereldwijde organisatie.” Kumi Naidoo zelf zei zich graag in te zetten voor Amnesty’s strijd voor rechtvaardigheid en gelijkheid.

Deze opmerkingen herinneren aan een opvatting waarin de naleving van mensenrechten geen doel is, maar een middel om het hogere doel van menselijke waardigheid voor een ieder te verwezenlijken; een nieuwe instrumentalisering van de rechten van de mens. Waar in de zeven decennia sinds 1948 via rechterlijke uitspraken, opinies van internationale toezichthouders en expertoordelen de inhoud van de mensenrechten, ondanks voortdurende politisering, tamelijk helder is geworden, is de praktische betekenis van het begrip waardigheid nog steeds in nevelen gehuld.

Lars van Troost is senior adviseur Beleid en strategie bij Amnesty International Nederland en lid van de Redactieraad van de Clingendael Spectator. Deze bijdrage schreef hij op persoonlijke titel.

Noten

Zie A.W. Brian Simpson, Human Rights and the End of Empire, Oxford University Press, 2001.
Zie Marco Duranti, The Conservative Human Rights Revolution, Oxford University Press, 2017; en Samuel Moyn, Christian Human Rights, University of Pennsylvania Press, 2015.
Zie Roland Burke, Decolonization and the Evolution of International Human Rights, University of Pennsylvania Press, 2010.
Zie bijv. Olivier de Schutter, International Human Rights Law, Cambridge University Press, 2010.
Zie Samuel Moyn, The Last Utopia, Harvard University Press, 2010.
Zie Barbara J. Keys, Reclaiming American Virtue, Harvard University Press, 2014; zie ook: Jan Eckel & Samuel Moyn (red.), The Breakthrough –Human rights in the 1970s, University of Pennsylvania Press, 2014; en Jan Eckel, Die Ambivalenz des Guten, Vandenhoeck & Ruprecht, 2. Auflage, 2015.
Zie Rosa Freedman, Failing to Protect –The UN and the politicization of human rights, C. Hurst & Co., 2014.
Zie Stephen Hopgood, The Endtimes of Human Rights, Cornell University Press, 2013; en Doutje Lettinga & Lars van Troost (red.), Debating The Endtimes of Human Rights –Activism and institutions in a neo-Westphalian world, Amnesty International Nederland, 2014. Voor een meer positieve analyse van de staat van de mensenrechten, zie Kathryn Sikkink, Evidence for Hope –Making human rights work in the 21 st century, Princeton University Press, 2017.
Zie Doutje Lettinga & Lars van Troost (red.), Can Human Rights Bring Social Justice?, Amnesty International Nederland, 2015.